Elk deelgebied heeft wel een paar plaatsen die getuigen van de gevechten die er tijdens beide wereldoorlogen plaatsgevonden hebben en de herinnering bewaren aan de strijders die eraan deelnamen. Om deze plaatsen in eigen tempo te ontdekken, zijn de Wegen van Herdenking uitgebreid met fiets- en wandeltochten. Elke tocht is ontworpen als een thematocht met diverse te bezoeken plaatsen, beschreven in een geïllustreerde routebeschrijving met historische feiten. De tochten zijn te raadplegen via de mobiele telefoon of te downloaden via internet. De oorlogen zijn teruggebracht tot menselijke maatstaven en op originele manier gebruikt om een streek en zijn erfgoed te leren kennen.
Terug naar de lijst met tochten
De 7.0-versie van iOS niet de inhoud van deze kaart correct weer te geven. Om de informatie goed te kunnen bekijken moet u upgraden naar versie 7.1
In oktober 1914 wordt het front op 2 kilometer van Armentières stabiel. De stad ligt dan in de vuurlijn van de Duitse kanonnen. De omgeving van Armentières, 20 kilometer ten zuiden van Ieper waar zich de zwaarste gevechten afspelen, wordt als 'rustig' beschouwd en de 'Nursery' genoemd: de vers aangekomen eenheden van het Britse leger op het front mogen hier wennen aan de loopgravenoorlog.
De fabrieken van Armentières blijven nog meer dan 2 jaar draaien. Daarna nemen de bombardementen toe, wordt gifgas gebruikt en
verlaten de inwoners beetje bij beetje de stad. De laatste burgers worden geëvacueerd op 13 augustus 1917, tijdens de Derde Slag bij Ieper.
Op 9 april 1918 opent het Duitse leger de Operatie Georgette, ook bekend als de Slag aan de Leie, in een poging om de Britse havenbases in te nemen langs de kust van de Nord-Pas de Calais. De Duitsers betreden Armentières op 11 april. Tijdens hun aftocht op 2 oktober vernietigen ze alle infrastructuren die op enige wijze voordeel zouden kunnen opleveren voor hun vijand. Het belfort, symbool van de weerstand van de stad, wordt opgeblazen na meer dan 4 jaar te hebben standgehouden.
Uiteindelijk blijkt de stad meer dan driekwart verwoest te zijn: 4.800 woonpanden zijn volledig verwoest, 2.400 zwaar beschadigd en alle kerken en openbare gebouwen liggen in puin.
De wederopbouw van de stad wordt toevertrouwd aan architect Louis-Marie Cordonnier. Hij ontwerpt het stadhuis, de kerk Saint-Vaast en de Hallen (nu cultureel centrum 'Le Vivat'). Deze gebouwen staan met elkaar in verbinding via de Grand'Place, waar ook het oorlogsmonument staat.
Door te kiezen voor een duidelijke Vlaamsregionalistische architectuur - gekenmerkt door het gebruik van baksteen, aangevuld met natuursteen en hoge puntgevels - ondertekent Cordonnier de 'Vlaamse renaissance' van Armentières, Bailleul, Comines, Merville en Laventie.
Photos credits: / /
De wet 'Le Cornudet' uit 1919 plaatst de grondslagen van het moderne urbanisme in de context van de wederopbouw van de tijdens de oorlog verwoeste gemeentes en belast alle steden van meer dan 10.000 inwoners met het ontwerp van een compleet stadsontwikkelingsplan, inclusief verfraaiing en stadsuitbreiding, waarin alle verbindingen van hoofdstraten en een volledig watervoorzienings- en saneringsplan overwogen zijn.
Door de terugkeer van de inwoners, die de stad hebben moeten verlaten vanwege de gevechten, heeft de wederopbouw een dringend en tegelijk symbolisch karakter. De bevolking keert terug naar Armentières in golven van duizend inwoners per maand en wenst een snelle wedergeboorte van de gemeente.
Voor privépanden dienen de eigenaars volgens de wet Le Cornudet de vooroorlogse rijen en percelen aan te houden (tenzij deze
vallen onder een moderniseringsplan van de stadsstructuur). Ze kunnen echter zelf de stijl kiezen. De architecten die aan de wederopbouw van de huizen in de Rue de Lille werken, zijn sterk beïnvloed door de regionalistische stijl en spreiden een grote creativiteit ten toon die nu een bepaalde originaliteit aan deze straat geeft: baksteen is het meest gebruikte bouwmateriaal, maar door de vorm van de puntgevels, de versiersels van steen, siersmeedwerk en kozijnen is elke gevel een uniek kunstwerk.
Photos credits:
Ernest Deceuninck wordt in 1877 geboren. Als de oorlog uitbreekt, werkt hij als handelsreiziger in La Chapelle-d'Armentières. Hij voegt zich in het bezette Lille bij het ontsnappings- en informatienetwerk 'Comité Jacquet'. Deceuninck leidt samen met Eugène Jacquet, Georges Maertens en Sylvère Verhulst dit netwerk, dat in vijandelijk gebied gevallen geallieerde soldaten helpt ontsnappen.
Op 11 maart 1915 wordt een Engelse piloot, luitenant Mapplebeck, neergehaald bij Lille. Hij ontsnapt aan de Duitsers dankzij het Comité Jacquet. In de maand juni daarop vliegt dezelfde luitenant boven Lille en verspreidt pamfletten waarin gouverneur generaal Von Heinrich bespot wordt. In de daaropvolgende dagen worden door aangifte 200 leden van het netwerk Jacquet gearresteerd. Op 21 september 1915 worden Jacquet, Maertens, Deceuninck en Verhulst ter dood veroordeeld en de volgende ochtend in de grachten van de citadel van Lille geëxecuteerd.
Op 22 maart 1930 wordt het lichaam van Deceuninck, volgens zijn laatste wens, overgebracht naar Armentières, naar zijn laatste rustplaats onder het oorlogsmonument van de stadsbegraafplaats. Op 11 november 1930 onthult de stad dit monument voor Deceuninck. Het beeld stelt Deceuninck voor, enkele ogenblikken voor zijn executie, rug tegen de muur, ontblote borst, trotse houding.
Ook het Monument van de Gefusilleerden van Lille, bij de ingang van de citadel van Lille, herdenkt de vier leiders van het Comité Jacquet: in een gelijkwaardige houding, met aan hun voeten de jonge Léon Trulin, een ander verzetsfiguur in bezet gebied uit de Eerste Wereldoorlog.
Photos credits:
Op 2 augustus 1914 telt het Asile Publique Autonome, het gesticht van Armentières, zo'n 1.300 patiënten. De medische staf bestaat uit drie artsen, drie interne coassistenten en 74 bewakers. Bij hun aankomst in de stad installeren de Britse soldaten artilleriebatterijen in de moestuinen van dit gesticht aan de rand van de stad en in de buurt van het front. Vanwege de talloze bombardementen worden de patiënten op 31 oktober 1914 onmiddellijk geëvacueerd. Na via de snelweg het station van Nieppe te hebben bereikt, vertrekken de zieken per trein naar Rouen, Tours, Bordeaux en uiteindelijk Cadillac.
De ligging bij de gevechtszone verklaart waarom het gesticht compleet verwoest is in 1918. De wederopbouw van het gebouw in Vlaamse stijl vangt aan in 1921: midden in een boomrijk park, bestaand uit meerdere paviljoens bij gemeenschappelijke ruimtes en technische gebouwen, zoals badruimtes, een feestzaal, werkplaatsen en een boerderij die produceert voor het ziekenhuis.
Sinds de oprichting in 1615 voert het centrum ziekenhuisfuncties uit: het gebouw huisvest tegenwoordig het openbare instituut voor geestelijke gezondheidszorg (EPSM) van Lille.
Photos credits:
Het monument van de gebroeders Mahieu staat op de binnenplaats van een pand dat door de inwoners van Armentières de 'Melkdruppel' wordt genoemd, op de plaats van de voormalige woning van de familie Mahieu, eigenaars van meerdere spinnerijen in Armentières in 1914. Het pand is een schenking van mevrouw Mahieu aan de kinderbescherming. Haar beide zoons, vereeuwigd in het beeld, kwamen om tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Auguste Mahieu, geboren in 1887, dient in de Eerste Wereldoorlog in het 56e bataljon Jagers te Voet, dat begin 1916 het bos van Caures in de Maasstreek moet verdedigen. Op 22 februari, de tweede dag van het Franse offensief rond Verdun, wordt August Mahieu dodelijk getroffen door een granaat. Zijn naam is vermeld in de galerij van het Ossuarium van Douaumont.
Zijn broer Michel, geboren in 1891, is vliegenier en staat bekend om het wereldrecord uit 1911 van de hoogste vlucht in een tweedekker met passagier. In de Eerste Wereldoorlog behoort kapitein Michel Mahieu, commandant van het Uilenescadrille, tot de Franse 'vliegende azen'. De kapitein wordt neergeschoten in de nacht van 2 op 3 maart 1918 na neergestort te zijn in de vijandelijke linies in de Somme.
Photos credits:
Maurice Debosque, geboren in 1878 in Armentières, volgt in 1909 zijn vader op aan het hoofd van een bouwbedrijf. Na de wapenstilstand in november 1918 is hij een van de eersten die terugkeert naar Armentières. Hij begint onmiddellijk met het samenstellen van een ploeg arbeiders die de ruïnes van de stad ruimen, om vervolgens de bouw te leiden van talloze openbare gebouwen, zoals het stadhuis, de kerk Saint-Vaast en het oorlogsmonument.
Zijn woning, in de volksmond 'Château Debosque' genoemd, is een royaal pand in Anglo-Normandische stijl van baksteen en natuursteen met verouderde platte dakpannen. Ook het interieur was een toonkast van de vakkennis van ambachtslieden uit Armentières.
In 1972 werd de stadsbibliotheek in dit pand gevestigd, die het in 2007 verliet voor andere stadsdiensten.
Photos credits: /
Bij wijze van erkenning van de Franse natie ten opzichte van de gesneuvelde soldaten op het veld van eer, verleent de Staat via de wet van 29 december 1915 aan militairen 'Morts pour la France' het recht op een eeuwig individueel graf op militaire begraafplaatsen en militaire vakken. De teruggave van lichamen aan de families wordt niet overwogen vanwege het hoge aantal overleden soldaten, wat een brede logistiek als gevolg zou hebben en ten koste zou gaan van de bevoorrading van de strijdkrachten in mannen en materiaal.
Als antwoord op de talloze clandestiene opdelvingen stemt de Staat in 1920 in met de teruggave van de lichamen van de door hun familie opgeëiste soldaten. Ongeveer 250.000 stoffelijke resten worden overgedragen onder toezicht van de Restitutiedienst van het Ministerie van Pensioenen, Premies en Oorlogsuitkeringen.
Van de 1.085 tussen 1914 en 1918 gesneuvelde inwoners van Armentières zijn de lichamen van 158 van hen opnieuw begraven in een door de gemeenteraad aangewezen vak, links van de ingang van de stadsbegraafplaats.
Midden op de begraafplaats staat een monument voor de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, waaronder in 1930 het lichaam van Ernest Deceuninck, verzetsheld uit het Comité Jacquet, begraven werd.
Photos credits: /
De in 1882 opgerichte beroepsschool, nu het lyceum Gustave Eiffel, wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog al gauw in gebruik genomen door het Britse leger. In het voorjaar van 1915 worden de werkplaatsen gebruikt voor het maken van de 'Pippin’ handgranaten, granaatwerpers en geweerhouders met periscopen. Dag en nacht werken 300 burgerarbeiders en een dertigtal Engelse militairen onder toezicht van kapitein Newton en opzichters van de school.
De slaapzalen en klaslokalen worden gebruikt als hospitaal, de laboratoria en proefzalen voor medische analyses. In de tekenlokalen worden stafkaarten gemaakt.
Uit de keukens van de school komen per maand twee à driehonderdduizend rantsoenen voor de inwoners van Armentières.
Vanaf augustus 1915 nemen de bombardementen toe, wat leidt tot de totale evacuatie van de school vanaf maart 1916.
122 in dienst getreden leerlingen van de school komen om tijdens de oorlog. Anderen leven voort in de herinnering, zoals Charles Nungesser, held uit de luchtmacht van het Franse leger.
Photos credits:
Zodra de Britse troepen in oktober 1914 in Armentières aankomen, wordt besloten tot de aanleg van een begraafplaats om de soldaten te begraven die overlijden aan hun verwondingen in het
nabijgelegen militaire hospitaal en andere eerstehulpposten in de stad. De begraafplaats komt te liggen aan de rand van de in 1909 gebouwde Cité: een wijk met 50 gesaneerde arbeiderswoningen, gefinancierd met de schenking van Georges Bonjean, rechter aan het Gerechtshof van de Seine.
Meer dan 2.100 soldaten van het Britse leger rusten op deze dodenakker, naast 500 Duitse soldaten, voornamelijk omgekomen tijdens Slag aan de Leie in het voorjaar van 1918.
Binnen de muren staat ook het Cité Bonjean New Zealand Memorial.
Het monument, voorzien van een gebeeldhouwd varenblad, herdenkt de 48 Nieuw-Zeelandse officiers en soldaten die sneuvelden in de omgeving van Armentières en geen bekend graf hebben. Het is een van de zeven Nieuw-Zeelandse herdenkingsmonumenten voor de op het Belgische en Franse Westfront vermist verklaarde Kiwi’s.
Photos credits: /
Tijdens de Eerste Wereldoorlog openen diverse verenigingen, voornamelijk met godsdienstige inslag, opvangcentra waar de soldaten opbeurende woorden en bezinning in spel en gebed vinden. In 1915 runt de Young Men's Christian Association (YMCA) in Armentières twee opvangcentra: een in het Lycée Eiffel, een andere in het gesticht, de EPSM.
Het personeel bestaat uit vrijwilligers. Franck Beaurepaire - Australisch zwemkampioen, drie keer zilver en drie keer brons in de Olympische Spelen en houder van 14 wereldrecords, in 1940 burgemeester van Melbourne - werkt in het centrum van het Lycée Eiffel.
De YMCA runt bij het kruispunt met de Boulevard Faidherbe ook een hotel voor de opvang van ouders van zwaargewonde soldaten. Deze instelling blijft tot in de jaren 20 families van in de buurt van Armentières begraven soldaten ontvangen.
Aan de Rue Sadi-Carnot, herbouwd in dezelfde tijd, staan ook woningen van industriëlen van de stad. De architecten Charles Bourgeois en Jean-Baptiste Maillard verwerken in deze panden de
stijlen art nouveau, art deco en Vlaams regionalisme voor een fraai en veelzijdig geheel.
Photos credits: