Elk deelgebied heeft wel een paar plaatsen die getuigen van de gevechten die er tijdens beide wereldoorlogen plaatsgevonden hebben en de herinnering bewaren aan de strijders die eraan deelnamen. Om deze plaatsen in eigen tempo te ontdekken, zijn de Wegen van Herdenking uitgebreid met fiets- en wandeltochten. Elke tocht is ontworpen als een thematocht met diverse te bezoeken plaatsen, beschreven in een geïllustreerde routebeschrijving met historische feiten. De tochten zijn te raadplegen via de mobiele telefoon of te downloaden via internet. De oorlogen zijn teruggebracht tot menselijke maatstaven en op originele manier gebruikt om een streek en zijn erfgoed te leren kennen.
Terug naar de lijst met tochten
De 7.0-versie van iOS niet de inhoud van deze kaart correct weer te geven. Om de informatie goed te kunnen bekijken moet u upgraden naar versie 7.1
Een schilder uit Ablain-Saint-Nazaire keert in de zeventiende eeuw genezen terug uit de Italiaanse bedevaartsplaats Loreto. Als dank bouwt hij voor de Maagd Maria een bidvertrek op de heuvel van Notre-Dame-de-Lorette. Het gebouwtje wordt tijdens de Franse Revolutie verwoest en later vervangen door een kapel die op zijn beurt verdwijnt tijdens de bombardementen van 1914 en 1915.
Vanaf 5 oktober 1914 bezetten de Duitse troepen de hoogvlakte van Notre-Dame-de-Lorette. Het tactische belang van deze heuvel van 165 meter hoog is niet te ontkennen. Vanaf deze positie en de hoogte bij Givenchy, in het verlengde van de heuvelrug van Vimy, beheersen ze de omgeving van Arras en sluiten ze de toegang tot de mijnstreek af. Het door de Duitsers bezette en versterkte dorp Souchez vormt de basis van deze grendelstelling. Meer dan twaalf maanden lang, van oktober 1914 tot eind 1915, is de heuvel van Lorette het toneel van gewelddadige confrontaties tussen Franse en Duitse soldaten. De verliezen uit deze periode worden geschat op 100.000 man.
Notre-Dame-de-Lorette is de grootste militaire begraafplaats van Frankrijk met meer dan 40.000 graven van Franse soldaten. De 22.000 niet-geïdentificeerde lichamen zijn verdeeld over acht ossuaria. De stoffelijke resten komen uit meer dan 150 veldbegraafplaatsen van de fronten van de Artois, Vlaanderen, de IJzer en de Belgische kust. Vanaf 1921 wordt op aandringen van Mgr. Julien, bisschop van Arras, aan de bouw begonnen van een romaansbyzantijnse basiliek op de begraafplaats. De basiliek en de Tour Lanterne, een zuil van 52 meter hoog tegenover de kerk, zijn het werk van architect Louis-Marie Cordonnier uit Lille. Het licht van de zuil geldt als herdenkingsvlam.
Photos credits: P. Frutier / Archives Départementales du Pas-de-Calais
Souchez blijft vanaf oktober 1914 vrijwel een jaar in Duitse handen. Op 25 september 1915 wordt Souchez definitief overgenomen door de Fransen. Het dorp is na de wapenstilstand echter in een vergevorderde staat van verwoesting. Het puinruimen begint in 1919 en blijkt een omvangrijke opgave. In november 1921 is slechts 66 procent van de oorspronkelijke bewoners teruggekeerd naar het dorp. Op dat moment wonen ze tijdelijk in houten barakken. Souchez ontvangt na de oorlog een schadeloosstelling en wordt gepatroneerd door de Londense wijk Kensington.
De herbouw van de kerk, voorzien van fraaie herdenkingsramen, begint in 1928. Het gemeentehuis komt te staan aan een nieuw plein, waar het oorlogsmonument voor de gesneuvelde soldaten uit Souchez geplaatst wordt. Op het monument staan ook de namen van burgers die in 1914 en 1915 gedood werden, één van hen was door de bezetters geëxecuteerd. Het voetstuk van het voormalige zandstenen kruis, opgegraven uit het puin tijdens de wederopbouw van het dorp, is een van de weinige resten uit de vooroorlogse tijd en staat op de hoek van de Rue Pasteur en de Rue Curie.
Photos credits: Collection Alain Jacques
Generaal Barbot wordt op 10 mei 1915 tussen Carency en Cabaret Rouge gedood door een granaatscherf. Het Monument Barbot, een eerbetoon aan deze commandant van de 77e Alpendivisie, wordt in mei 1937 onthuld.
Barbot was zeer populair bij de soldaten. Hij werd ‘de Redder van Arras’ genoemd vanwege zijn hardnekkige weerstand tegen het Duitse leger in de voorsteden van Arras in oktober 1914. Hij ligt begraven op de militaire begraafplaats van Notre-Dame-de-Lorette, gewoon onder een wit soldatenkruis.
Photos credits: S. Dhote
De militaire begraafplaats van Cabaret Rouge verzamelt de graven van 7.645 soldaten uit het Gemenebest, gesneuveld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is een van de grootste begraafplaatsen van het Gemenebest in de regio. ‘Cabaret Rouge’ is de naam van het café dat hier stond van rode baksteen en rode dakpannen. Het café werd tijdens de gevechten in 1915 verwoest. De Britten legden deze begraafplaats in maart 1916 aan, bij aankomst in de streek voor de aflossing van de Fransen. Na de wapenstilstand ontvangt de Cabaret Rouge de stoffelijke resten van 7.000 in de Slag bij Arras gesneuvelde soldaten. Meer dan de helft van de soldaten die op deze begraafplaats begraven liggen, konden niet geïdentificeerd worden.
Bij de ingang van de begraafplaats, ontworpen door Frank Higginson, liggen de graven in een cirkel rond een monument dat tegenover het Opofferingskruis aan het andere uiteinde van de begraafplaats staat. In mei 2000 zijn de stoffelijke resten van een onbekende Canadese soldaat opgegraven en overgedragen aan de Canadese overheid. Hij rust nu in een sarcofaag aan de voet van het Canadese oorlogsmonument op de Place de la Confédération in Ottawa.
Photos credits: P. Frutier / E. Roose
Het monument van de Marokkaanse Divisie staat in het Canadese park van Vimy. Het bevestigt het feit dat andere soldaten deze strategische stelling bereikten voordat de Canadezen in april 1917 de heuvelrug veroverden. Op 9 mei 1915, als het 10e Franse leger zijn grote offensief in de Artois opent, doorbreken de mannen van de Marokkaanse Divisie, vertrokken uit de buurt van de boerderij Berthonval, de Duitse linies. Ze bereiken de heuvelrug van Vimy (punt 140). Door gebrek aan versterking trekken ze zich echter terug onder zwaar vuur. Tussen 9 en 11 mei verliest de Marokkaanse Divisie 4.207 soldaten. Het op initiatief van oud-strijders van de divisie gebouwde monument wordt in 1925 onthuld.
Photos credits: Bibliothèque nationale de France (BnF)
Het Canadese bevel krijgt vanaf januari 1917 de opdracht de heuvelrug van Vimy te veroveren. Enkele weken later zijn vier Canadese divisies verdeeld over een front van boven het dorp Ecurie tot Souchez. De voorbereiding van dit offensief maakt deel uit van een uiterst degelijk plan. De aanval, voorafgegaan door een intensief artillerievuur, begint in de ochtend van 9 april 1917. Het offensief verloopt vrijwel geheel volgens plan voor de 1e, 2e en 3e divisies die halverwege de middag hun doelwit bereiken. De 4e divisie is belast met de verovering van het noordelijke deel van de heuvelrug aan de noordkant van het offensief: punt 145, ‘The Pimple’. De soldaten stuiten op een aanzienlijk sterkere weerstand. De verovering van de ‘Pimple’ op 12 april, gesteund door een massale versterking, kenmerkt desondanks de definitieve overwinning op de linie van de heuvelrug van Vimy. In de loop van de periode van 9 tot 14 april 1917 kost deze operatie toch nog 10.600 gewonde of gedode soldaten. De overwinning op de heuvelrug van Vimy, Vimy Ridge, is een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de Canadese natie.
Het Canadese herdenkingspark van Vimy, Canadian National Vimy Memorial, is meer dan 100 hectaren groot en beplant met dennen en ahorns. Frankrijk heeft dit stukje grondgebied in 1922 definitief aan Canada afgestaan. Het terrein lag in de rode zone en heeft talloze stigma’s overgehouden aan de oorlog. Enkele loopgraven zijn bewaard gebleven en opgeknapt. Ze tonen duidelijk de korte afstand tussen de Canadese en Duitse linies. Het enorme herdenkingsmonument, dat een laatste eer bewijst aan 60.000 tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde Canadezen, is echter het meest indrukwekkende element van het park. De twee identieke zuilen van 35 meter hoog zijn gebouwd op punt 145. Vanaf deze plek is het uitzicht over het mijngebied fantastisch. De bouw van het door Walter Seymour Allward ontworpen monument duurde elf jaar. Het bestaat uit meerdere beelden, waaronder dat van een vrouw die haar verloren zonen betreurt, zij staat symbool voor de Canadese natie. Op het voetstuk van het beeld staan de namen van 11.285 Canadese soldaten, gesneuveld in Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, hun lichamen zijn echter nooit teruggevonden.
Een stuk van de Grange Tunnel is te bezoeken onder begeleiding van Canadese gidsen. De veldslag wordt beschreven in het documentatiecentrum.
Photos credits: P. Frutier / Bibliothèque nationale de France (BnF) / S. Dhote / S. Dhote
Halverwege de dorpen Neuville-Saint-Vaast en Thélus ligt de Britse begraafplaats Zivy Crater. De bijzonderheid van deze begraafplaats is dat hij in een oude mijnkrater ligt. Er bestaan slechts twee Britse begraafplaatsen in kratervorm. De tweede, Lichfield Crater, ligt op nog geen 500 meter afstand van Zivy. Zivy Crater verzamelt de stoffelijke resten van 53 soldaten, waarvan vijf niet-geïdentificeerde. De meeste soldaten behoorden tot het Canadese leger. Ze sneuvelden tijdens de aanval op Vimy op 9 april 1917. De begraafplaats heeft geen grafstenen. De namen van de strijders die er rusten staan vermeld op aan de ringmuur bevestigde platen.d’enceinte.
Photos credits: S. Dhote
Het dorp Neuville-Saint-Vaast, bezet sinds oktober 1914 en ‘ontdaan’ van zijn laatste burgers in januari 1915, is een belangrijke Duitse verdedigingsstelling. Het dorp is zwaar versterkt en sluit de toegang tot de strategische heuvelrug van Vimy af. In mei 1915 staat het dorp dus midden in het Franse offensief dat als opdracht het doorbreken van de frontlinie ten noorden van Arras heeft. Op 9 mei stuit de aanval van de Franse troepen echter op een sterke weerstand in het dorp. Vier weken lang wordt er heftig gevochten. In 1917 dient Neuville-Saint-Vaast als vertrekbasis voor de Canadese troepen in hun voorbereiding van het offensief op de heuvelrug van Vimy. Aan het eind van de oorlog is het dorp één groot veld vol ruïnes waar duizenden soldaten het leven lieten.
Na de oorlog wordt de gemeente Neuville-Saint-Vaast volledig herbouwd. Het dorpsplein krijgt de naam van de schrijver van de beroemde oorlogsroman ‘Houten Kruisen’, Roland Dorgelès. Het oorlogsmonument komt op dit plein te staan. Op de gevel van het nieuwe gemeentehuis herinneren twee opschriften aan de gevechten en een eervolle vermelding van de gemeente. De in neogotische stijl herbouwde kerk Saint-Laurent wordt in juni 1925 ingewijd door Mgr. Julien, bisschop van Arras. Meerdere glas-in-loodramen herinneren aan de Eerste Wereldoorlog. Een van de ramen stelt de begraafplaats van Notre-Dame-de-Lorette voor. Talloze offerbeelden en herdenkingsplaten sieren de binnenmuren van de kerk. De kerk is gebouwd van gewapend beton. Deze bouwtechniek is de uitvinding van François Hennebique, geboren in Neuville. Het huis waar hij woonde, Rue du Canada 64, is voorzien van een plaat met zijn geboortedatum, 25 april 1842.
Photos credits: Bibliothèque nationale de France (BnF) / S. Dhote / E. Roose
De Duitse militaire begraafplaats van Maison Blanche beslaat een oppervlakte van meer dan 7 hectaren en is hiermee de grootste Duitse begraafplaats in Frankrijk. Maison Blanche verzamelt de lichamen van 44.833 Duitse soldaten. 8.040 niet-geïdentificeerde soldaten rusten in een massagraf. De begraafplaats wordt na de oorlog aangelegd onder toezicht van de Franse overheid die als enige concessies verleent. De stoffelijke resten op Maison Blanche zijn afkomstig van begraafplaatsen die over een honderdtal gemeenten in de Pas-de-Calais verspreid lagen. De inrichting van de begraafplaats is verzorgd door de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, een in 1919 door oud-strijders opgerichte vereniging. Tegenwoordig zet de VDK jongeren in voor het onderhoud van Duitse militaire begraafplaatsen. Zij werken zo mee aan een ‘verzoening boven de graven’. Zoals alle Duitse begraafplaatsen is ook die van Maison Blanche één met de natuur. De bomen nemen een belangrijke plaats in. Ze waken volgens de Duitse mythologie over de rust van de soldaten. Onder elk zwart kruis rusten vier lichamen. Onder de grafstenen rusten Joodse soldaten. Midden op de begraafplaats staat een monument met het opschrift ‘Ich hatt’ einen Kameraden’ (Ik had een kameraad), naar een gedicht van de Duitse dichter Ludwig Uhland.
De bebouwde vlakte in de richting van het dorp Écurie was in 1915 het toneel van felle gevechten rond een uitgebreid versterkt loopgravennetwerk, beter bekend onder de toepasselijke naam ‘Labyrint’.
Photos credits: S. Dhote / Collection Alain Jacques
De Cité des Mutilés, een wijk van 16 huizen, gebouwd in 1928 in het kader van de Woningbouwwet Louis Loucheur, was aanvankelijk bestemd voor oorlogsinvaliden. De meesten van hen waren ingehuurd voor het onderhoud en de bewaking van militaire begraafplaatsen. Een deel van de wijk was berekend op het ontvangen van families die de graven van hun overleden familieleden kwamen bezoeken. De huizen, toepasselijk gelegen aan de Rue du 11 novembre 1918, dragen namen van bevelhebbers over troepen in de Artois: Barbot, Joffre, Foch, Pétain, Mangin…
Photos credits: E. Roose
Dit in 1932 onthulde monument stelt een uit het puin stekende hand die een fakkel vasthoudt voor. De Vredesfakkel symboliseert het herrijzen van het dorp na de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog. Hetzelfde motto komt terug in het wapenschild van de gemeente, dat het opschrift ‘9 mai - Resurgam - 1915’ (ik zal herrijzen) draagt. De betonnen boog die voorheen bij de fakkel stond, gaf toegang tot de Cité des Mutilés.
Photos credits: E. Roose
De Franse militaire begraafplaats van La Targette getuigt van het grote aantal slachtoffers dat sneuvelde tijdens de gevechten in dit gebied. De dodenakker van meer dan 4 hectaren verzamelt de stoffelijke resten van 12.210 Franse strijders, waarvan 11.443 uit de Eerste Wereldoorlog en 3.882 verdeeld over twee ossuaria. De keurig in rijen geplaatste witte kruisen op deze enorme dodenakker vormen een contrast met de naastgelegen kleine Britse begraafplaats La Targette British Cemetery, die vanaf april 1917 door de Britten gebruikt werd en de graven verzamelt van 641 soldaten, waaronder drie slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.
Photos credits: P. Frutier / S. Dhote
Bijzonder aan het dorp Écoivres is de uitgestrekte militaire dodenakker waar tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde Franse en Britse soldaten begraven werden. Het was aanvankelijk een Franse militaire hoek waar 787 Franse soldaten rusten, overleden tijdens de gevechten van 1915 op het front tussen Souchez en Neuville-Saint-Vaast. De Britten lossen vanaf februari 1916 de Franse troepen in de Artois af. Ook zij gebruiken deze begraafplaats voor hun doden. Vanaf 1917 zijn er veel Canadese soldaten in dit gebied in verband met de voorbereiding op hun aanval op de heuvelrug van Vimy. Aan de rand van de begraafplaats staat het typisch Britse Opofferingskruis. Het kruis draagt het zwaard van de heilige Gerardus dat naar beneden wijst als teken van rouw. Ook de Herinneringssteen met het opschrift ‘Hun namen leven voor eeuwig voort’ staat op deze meer dan 400 graven tellende begraafplaats.
Photos credits: E. Roose
Het dorpje Mont-Saint-Éloi dankt veel van zijn roem aan de ruïnes van de voormalige abdij uit de achttiende eeuw. De abdij werd volledig verwoest tijdens de Franse Revolutie, op de indrukwekkende kerktorens na. Het dorp lag op een redelijke afstand van de frontlinies en leed op zich weinig onder de vernietigende bombardementen van de Eerste Wereldoorlog. Mont-Saint-Éloi bezit dus nog een aanzienlijk aantal vooroorlogse gebouwen van wit natuursteen. De torens van de abdij werden tijdens de oorlog gebruikt als observatiepost en vormden al gauw een doelwit voor de Duitse artilleristen, wat hun huidige uiterlijk verklaart. Tussen 1914 en 1918 ontving het dorp constant troepen. Eerst Franse (1914-1915) en vervolgens Britse troepen (1916-1918). In 1917 zat de omgeving vol met Canadese troepen. Vlakbij het dorp werd overigens een Brits vliegveld aangelegd.
Photos credits: [portefeuille 96,20] Bibliothèque municipale de Lille / [Cote P906] Bibliothèque municipale de Lille
De naam Carency wordt vaak verbonden met de mijnenoorlog die zich er afspeelde tijdens de eerste maanden van het jaar 1915. Het Franse leger ontmoet al in december 1914 de nodige moeilijkheden om het dorp te heroveren en besluit een onderaardse oorlog te ontketenen om de Duitsers terug te dringen naar hun linies. Er worden tunnels gegraven tot onder de linies van de tegenpartij. Deze tunnels worden volgestouwd met explosieven, met als gevolg de vernietiging van de stelling van de tegenpartij. Een ware uitputtingsslag ontstaat tussen aanvallers en verdedigers met mijnen en tegenmijnen. Het volledig verwoeste dorp wordt uiteindelijk op 9 mei 1915, tijdens het grootse offensief van het Franse leger in de Artois, toch door de Duitsers veroverd.
Photos credits: Bibliothèque de Documentation Internationale Contemporaine (BDIC)
Het dorp Ablain-Saint-Nazaire ligt aan de voet van de heuvel van Notre-Dame-de-Lorette. Ablain is vanaf oktober 1914 bezet. De Duitsers versterken het dorp en verdedigen hun stelling met hand en tand tot mei 1915, als het Franse leger het dorp herovert.
De voormalige kerk van Ablain-Saint-Nazaire, zwaar beschadigd tijdens de bombardementen van 1914 en 1915, wordt na de oorlog in deze staat bewaard en geplaatst op de lijst van historische monumenten. De kerk werd in de zestiende eeuw in gotische stijl gebouwd door architect Jacques Le Caron, de bouwer van het stadhuis van Arras. De huidige ruïnes geven het oorspronkelijke volume van het gebouw weer, dat tijdens zijn betere dagen drie beuken en een indrukwekkende vierkante toren van 34 meter hoog bezat. Vanaf 1915 wordt de zwaar geteisterde kerk van Ablain-Saint-Nazaire beschouwd als het symbool van de gewelddadigheid van de gevechten in de Artois. Talloze al tijdens de oorlog gepubliceerde documenten en foto’s tonen de ruïnes van deze kerk.
Na de oorlog is Ablain-Saint-Nazaire één hoop puin. Het dorp is echter in 1924 al volledig herbouwd. De nieuwe kerk en het gebouw waarin het gemeentehuis is gehuisvest getuigen van deze wederopbouw, grotendeels gefinancierd door oorlogsschadevergoeding.
Photos credits: Bibliothèque de Documentation Internationale Contemporaine (BDIC)