Elk deelgebied heeft wel een paar plaatsen die getuigen van de gevechten die er tijdens beide wereldoorlogen plaatsgevonden hebben en de herinnering bewaren aan de strijders die eraan deelnamen. Om deze plaatsen in eigen tempo te ontdekken, zijn de Wegen van Herdenking uitgebreid met fiets- en wandeltochten. Elke tocht is ontworpen als een thematocht met diverse te bezoeken plaatsen, beschreven in een geïllustreerde routebeschrijving met historische feiten. De tochten zijn te raadplegen via de mobiele telefoon of te downloaden via internet. De oorlogen zijn teruggebracht tot menselijke maatstaven en op originele manier gebruikt om een streek en zijn erfgoed te leren kennen.
Terug naar de lijst met tochten
De 7.0-versie van iOS niet de inhoud van deze kaart correct weer te geven. Om de informatie goed te kunnen bekijken moet u upgraden naar versie 7.1
Een schilder uit Ablain-Saint-Nazaire keert in de zeventiende eeuw genezen terug uit de Italiaanse bedevaartsplaats Loreto. Als dank bouwt hij voor de Maagd Maria een bidvertrek op de heuvel van Notre-Dame-de-Lorette. Het gebouwtje wordt tijdens de Franse Revolutie verwoest en later vervangen door een kapel die op zijn beurt verdwijnt tijdens de bombardementen van 1914 en 1915.
Vanaf 5 oktober 1914 bezetten de Duitse troepen de hoogvlakte van Notre-Dame-de-Lorette. Het tactische belang van deze heuvel van 165 meter hoog is niet te ontkennen. Vanaf deze positie en de hoogte bij Givenchy, in het verlengde van de heuvelrug van Vimy, beheersen ze de omgeving van Arras en sluiten ze de toegang tot de mijnstreek af. Het door de Duitsers bezette en versterkte dorp Souchez vormt de basis van deze grendelstelling. Meer dan twaalf maanden lang, van oktober 1914 tot eind 1915, is de heuvel van Lorette het toneel van gewelddadige confrontaties tussen Franse en Duitse soldaten. De verliezen uit deze periode worden geschat op 100.000 man.
Notre-Dame-de-Lorette is de grootste militaire begraafplaats van Frankrijk met meer dan 40.000 graven van Franse soldaten. De 22.000 niet-geïdentificeerde lichamen zijn verdeeld over acht ossuaria. De stoffelijke resten komen uit meer dan 150 veldbegraafplaatsen van de fronten van de Artois, Vlaanderen, de IJzer en de Belgische kust. Vanaf 1921 wordt op aandringen van Mgr. Julien, bisschop van Arras, aan de bouw begonnen van een romaansbyzantijnse basiliek op de begraafplaats. De basiliek en de Tour Lanterne, een zuil van 52 meter hoog tegenover de kerk, zijn het werk van architect Louis-Marie Cordonnier uit Lille. Het licht van de zuil geldt als herdenkingsvlam.
Photos credits: P. Frutier / Archives Départementales du Pas-de-Calais
Souchez blijft vanaf oktober 1914 vrijwel een jaar in Duitse handen. Op 25 september 1915 wordt Souchez definitief overgenomen door de Fransen. Het dorp is na de wapenstilstand echter in een vergevorderde staat van verwoesting. Het puinruimen begint in 1919 en blijkt een omvangrijke opgave. In november 1921 is slechts 66 procent van de oorspronkelijke bewoners teruggekeerd naar het dorp. Op dat moment wonen ze tijdelijk in houten barakken. Souchez ontvangt na de oorlog een schadeloosstelling en wordt gepatroneerd door de Londense wijk Kensington.
De herbouw van de kerk, voorzien van fraaie herdenkingsramen, begint in 1928. Het gemeentehuis komt te staan aan een nieuw plein, waar het oorlogsmonument voor de gesneuvelde soldaten uit Souchez geplaatst wordt. Op het monument staan ook de namen van burgers die in 1914 en 1915 gedood werden, één van hen was door de bezetters geëxecuteerd. Het voetstuk van het voormalige zandstenen kruis, opgegraven uit het puin tijdens de wederopbouw van het dorp, is een van de weinige resten uit de vooroorlogse tijd en staat op de hoek van de Rue Pasteur en de Rue Curie.
Photos credits: Collection Alain Jacques
Generaal Barbot wordt op 10 mei 1915 tussen Carency en Cabaret Rouge gedood door een granaatscherf. Het Monument Barbot, een eerbetoon aan deze commandant van de 77e Alpendivisie, wordt in mei 1937 onthuld.
Barbot was zeer populair bij de soldaten. Hij werd ‘de Redder van Arras’ genoemd vanwege zijn hardnekkige weerstand tegen het Duitse leger in de voorsteden van Arras in oktober 1914. Hij ligt begraven op de militaire begraafplaats van Notre-Dame-de-Lorette, gewoon onder een wit soldatenkruis.
Photos credits: S. Dhote
De militaire begraafplaats van Cabaret Rouge verzamelt de graven van 7.645 soldaten uit het Gemenebest, gesneuveld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is een van de grootste begraafplaatsen van het Gemenebest in de regio. ‘Cabaret Rouge’ is de naam van het café dat hier stond van rode baksteen en rode dakpannen. Het café werd tijdens de gevechten in 1915 verwoest. De Britten legden deze begraafplaats in maart 1916 aan, bij aankomst in de streek voor de aflossing van de Fransen. Na de wapenstilstand ontvangt de Cabaret Rouge de stoffelijke resten van 7.000 in de Slag bij Arras gesneuvelde soldaten. Meer dan de helft van de soldaten die op deze begraafplaats begraven liggen, konden niet geïdentificeerd worden.
Bij de ingang van de begraafplaats, ontworpen door Frank Higginson, liggen de graven in een cirkel rond een monument dat tegenover het Opofferingskruis aan het andere uiteinde van de begraafplaats staat. In mei 2000 zijn de stoffelijke resten van een onbekende Canadese soldaat opgegraven en overgedragen aan de Canadese overheid. Hij rust nu in een sarcofaag aan de voet van het Canadese oorlogsmonument op de Place de la Confédération in Ottawa.
Photos credits: P. Frutier / E. Roose
Het monument van de Marokkaanse Divisie staat in het Canadese park van Vimy. Het bevestigt het feit dat andere soldaten deze strategische stelling bereikten voordat de Canadezen in april 1917 de heuvelrug veroverden. Op 9 mei 1915, als het 10e Franse leger zijn grote offensief in de Artois opent, doorbreken de mannen van de Marokkaanse Divisie, vertrokken uit de buurt van de boerderij Berthonval, de Duitse linies. Ze bereiken de heuvelrug van Vimy (punt 140). Door gebrek aan versterking trekken ze zich echter terug onder zwaar vuur. Tussen 9 en 11 mei verliest de Marokkaanse Divisie 4.207 soldaten. Het op initiatief van oud-strijders van de divisie gebouwde monument wordt in 1925 onthuld.
Photos credits: Bibliothèque nationale de France (BnF)
Het Canadese bevel krijgt vanaf januari 1917 de opdracht de heuvelrug van Vimy te veroveren. Enkele weken later zijn vier Canadese divisies verdeeld over een front van boven het dorp Ecurie tot Souchez. De voorbereiding van dit offensief maakt deel uit van een uiterst degelijk plan. De aanval, voorafgegaan door een intensief artillerievuur, begint in de ochtend van 9 april 1917. Het offensief verloopt vrijwel geheel volgens plan voor de 1e, 2e en 3e divisies die halverwege de middag hun doelwit bereiken. De 4e divisie is belast met de verovering van het noordelijke deel van de heuvelrug aan de noordkant van het offensief: punt 145, ‘The Pimple’. De soldaten stuiten op een aanzienlijk sterkere weerstand. De verovering van de ‘Pimple’ op 12 april, gesteund door een massale versterking, kenmerkt desondanks de definitieve overwinning op de linie van de heuvelrug van Vimy. In de loop van de periode van 9 tot 14 april 1917 kost deze operatie toch nog 10.600 gewonde of gedode soldaten. De overwinning op de heuvelrug van Vimy, Vimy Ridge, is een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de Canadese natie.
Het Canadese herdenkingspark van Vimy, Canadian National Vimy Memorial, is meer dan 100 hectaren groot en beplant met dennen en ahorns. Frankrijk heeft dit stukje grondgebied in 1922 definitief aan Canada afgestaan. Het terrein lag in de rode zone en heeft talloze stigma’s overgehouden aan de oorlog. Enkele loopgraven zijn bewaard gebleven en opgeknapt. Ze tonen duidelijk de korte afstand tussen de Canadese en Duitse linies. Het enorme herdenkingsmonument, dat een laatste eer bewijst aan 60.000 tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde Canadezen, is echter het meest indrukwekkende element van het park. De twee identieke zuilen van 35 meter hoog zijn gebouwd op punt 145. Vanaf deze plek is het uitzicht over het mijngebied fantastisch. De bouw van het door Walter Seymour Allward ontworpen monument duurde elf jaar. Het bestaat uit meerdere beelden, waaronder dat van een vrouw die haar verloren zonen betreurt, zij staat symbool voor de Canadese natie. Op het voetstuk van het beeld staan de namen van 11.285 Canadese soldaten, gesneuveld in Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, hun lichamen zijn echter nooit teruggevonden.
Een stuk van de Grange Tunnel is te bezoeken onder begeleiding van Canadese gidsen. De veldslag wordt beschreven in het documentatiecentrum.
Photos credits: P. Frutier / Bibliothèque nationale de France (BnF) / S. Dhote / S. Dhote
Halverwege de dorpen Neuville-Saint-Vaast en Thélus ligt de Britse begraafplaats Zivy Crater. De bijzonderheid van deze begraafplaats is dat hij in een oude mijnkrater ligt. Er bestaan slechts twee Britse begraafplaatsen in kratervorm. De tweede, Lichfield Crater, ligt op nog geen 500 meter afstand van Zivy. Zivy Crater verzamelt de stoffelijke resten van 53 soldaten, waarvan vijf niet-geïdentificeerde. De meeste soldaten behoorden tot het Canadese leger. Ze sneuvelden tijdens de aanval op Vimy op 9 april 1917. De begraafplaats heeft geen grafstenen. De namen van de strijders die er rusten staan vermeld op aan de ringmuur bevestigde platen.d’enceinte.
Photos credits: S. Dhote
Het dorp Neuville-Saint-Vaast, bezet sinds oktober 1914 en ‘ontdaan’ van zijn laatste burgers in januari 1915, is een belangrijke Duitse verdedigingsstelling. Het dorp is zwaar versterkt en sluit de toegang tot de strategische heuvelrug van Vimy af. In mei 1915 staat het dorp dus midden in het Franse offensief dat als opdracht het doorbreken van de frontlinie ten noorden van Arras heeft. Op 9 mei stuit de aanval van de Franse troepen echter op een sterke weerstand in het dorp. Vier weken lang wordt er heftig gevochten. In 1917 dient Neuville-Saint-Vaast als vertrekbasis voor de Canadese troepen in hun voorbereiding van het offensief op de heuvelrug van Vimy. Aan het eind van de oorlog is het dorp één groot veld vol ruïnes waar duizenden soldaten het leven lieten.
Na de oorlog wordt de gemeente Neuville-Saint-Vaast volledig herbouwd. Het dorpsplein krijgt de naam van de schrijver van de beroemde oorlogsroman ‘Houten Kruisen’, Roland Dorgelès. Het oorlogsmonument komt op dit plein te staan. Op de gevel van het nieuwe gemeentehuis herinneren twee opschriften aan de gevechten en een eervolle vermelding van de gemeente. De in neogotische stijl herbouwde kerk Saint-Laurent wordt in juni 1925 ingewijd door Mgr. Julien, bisschop van Arras. Meerdere glas-in-loodramen herinneren aan de Eerste Wereldoorlog. Een van de ramen stelt de begraafplaats van Notre-Dame-de-Lorette voor. Talloze offerbeelden en herdenkingsplaten sieren de binnenmuren van de kerk. De kerk is gebouwd van gewapend beton. Deze bouwtechniek is de uitvinding van François Hennebique, geboren in Neuville. Het huis waar hij woonde, Rue du Canada 64, is voorzien van een plaat met zijn geboortedatum, 25 april 1842.
Photos credits: Bibliothèque nationale de France (BnF) / S. Dhote / E. Roose
De Duitse militaire begraafplaats van Maison Blanche beslaat een oppervlakte van meer dan 7 hectaren en is hiermee de grootste Duitse begraafplaats in Frankrijk. Maison Blanche verzamelt de lichamen van 44.833 Duitse soldaten. 8.040 niet-geïdentificeerde soldaten rusten in een massagraf. De begraafplaats wordt na de oorlog aangelegd onder toezicht van de Franse overheid die als enige concessies verleent. De stoffelijke resten op Maison Blanche zijn afkomstig van begraafplaatsen die over een honderdtal gemeenten in de Pas-de-Calais verspreid lagen. De inrichting van de begraafplaats is verzorgd door de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, een in 1919 door oud-strijders opgerichte vereniging. Tegenwoordig zet de VDK jongeren in voor het onderhoud van Duitse militaire begraafplaatsen. Zij werken zo mee aan een ‘verzoening boven de graven’. Zoals alle Duitse begraafplaatsen is ook die van Maison Blanche één met de natuur. De bomen nemen een belangrijke plaats in. Ze waken volgens de Duitse mythologie over de rust van de soldaten. Onder elk zwart kruis rusten vier lichamen. Onder de grafstenen rusten Joodse soldaten. Midden op de begraafplaats staat een monument met het opschrift ‘Ich hatt’ einen Kameraden’ (Ik had een kameraad), naar een gedicht van de Duitse dichter Ludwig Uhland.
De bebouwde vlakte in de richting van het dorp Écurie was in 1915 het toneel van felle gevechten rond een uitgebreid versterkt loopgravennetwerk, beter bekend onder de toepasselijke naam ‘Labyrint’.
Photos credits: S. Dhote / Collection Alain Jacques
De Cité des Mutilés, een wijk van 16 huizen, gebouwd in 1928 in het kader van de Woningbouwwet Louis Loucheur, was aanvankelijk bestemd voor oorlogsinvaliden. De meesten van hen waren ingehuurd voor het onderhoud en de bewaking van militaire begraafplaatsen. Een deel van de wijk was berekend op het ontvangen van families die de graven van hun overleden familieleden kwamen bezoeken. De huizen, toepasselijk gelegen aan de Rue du 11 novembre 1918, dragen namen van bevelhebbers over troepen in de Artois: Barbot, Joffre, Foch, Pétain, Mangin…
Photos credits: E. Roose
Dit in 1932 onthulde monument stelt een uit het puin stekende hand die een fakkel vasthoudt voor. De Vredesfakkel symboliseert het herrijzen van het dorp na de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog. Hetzelfde motto komt terug in het wapenschild van de gemeente, dat het opschrift ‘9 mai - Resurgam - 1915’ (ik zal herrijzen) draagt. De betonnen boog die voorheen bij de fakkel stond, gaf toegang tot de Cité des Mutilés.
Photos credits: E. Roose
De Franse militaire begraafplaats van La Targette getuigt van het grote aantal slachtoffers dat sneuvelde tijdens de gevechten in dit gebied. De dodenakker van meer dan 4 hectaren verzamelt de stoffelijke resten van 12.210 Franse strijders, waarvan 11.443 uit de Eerste Wereldoorlog en 3.882 verdeeld over twee ossuaria. De keurig in rijen geplaatste witte kruisen op deze enorme dodenakker vormen een contrast met de naastgelegen kleine Britse begraafplaats La Targette British Cemetery, die vanaf april 1917 door de Britten gebruikt werd en de graven verzamelt van 641 soldaten, waaronder drie slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.
Photos credits: P. Frutier / S. Dhote
Bijzonder aan het dorp Écoivres is de uitgestrekte militaire dodenakker waar tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde Franse en Britse soldaten begraven werden. Het was aanvankelijk een Franse militaire hoek waar 787 Franse soldaten rusten, overleden tijdens de gevechten van 1915 op het front tussen Souchez en Neuville-Saint-Vaast. De Britten lossen vanaf februari 1916 de Franse troepen in de Artois af. Ook zij gebruiken deze begraafplaats voor hun doden. Vanaf 1917 zijn er veel Canadese soldaten in dit gebied in verband met de voorbereiding op hun aanval op de heuvelrug van Vimy. Aan de rand van de begraafplaats staat het typisch Britse Opofferingskruis. Het kruis draagt het zwaard van de heilige Gerardus dat naar beneden wijst als teken van rouw. Ook de Herinneringssteen met het opschrift ‘Hun namen leven voor eeuwig voort’ staat op deze meer dan 400 graven tellende begraafplaats.
Photos credits: E. Roose
Het dorpje Mont-Saint-Éloi dankt veel van zijn roem aan de ruïnes van de voormalige abdij uit de achttiende eeuw. De abdij werd volledig verwoest tijdens de Franse Revolutie, op de indrukwekkende kerktorens na. Het dorp lag op een redelijke afstand van de frontlinies en leed op zich weinig onder de vernietigende bombardementen van de Eerste Wereldoorlog. Mont-Saint-Éloi bezit dus nog een aanzienlijk aantal vooroorlogse gebouwen van wit natuursteen. De torens van de abdij werden tijdens de oorlog gebruikt als observatiepost en vormden al gauw een doelwit voor de Duitse artilleristen, wat hun huidige uiterlijk verklaart. Tussen 1914 en 1918 ontving het dorp constant troepen. Eerst Franse (1914-1915) en vervolgens Britse troepen (1916-1918). In 1917 zat de omgeving vol met Canadese troepen. Vlakbij het dorp werd overigens een Brits vliegveld aangelegd.
Photos credits: [portefeuille 96,20] Bibliothèque municipale de Lille / [Cote P906] Bibliothèque municipale de Lille
De naam Carency wordt vaak verbonden met de mijnenoorlog die zich er afspeelde tijdens de eerste maanden van het jaar 1915. Het Franse leger ontmoet al in december 1914 de nodige moeilijkheden om het dorp te heroveren en besluit een onderaardse oorlog te ontketenen om de Duitsers terug te dringen naar hun linies. Er worden tunnels gegraven tot onder de linies van de tegenpartij. Deze tunnels worden volgestouwd met explosieven, met als gevolg de vernietiging van de stelling van de tegenpartij. Een ware uitputtingsslag ontstaat tussen aanvallers en verdedigers met mijnen en tegenmijnen. Het volledig verwoeste dorp wordt uiteindelijk op 9 mei 1915, tijdens het grootse offensief van het Franse leger in de Artois, toch door de Duitsers veroverd.
Photos credits: Bibliothèque de Documentation Internationale Contemporaine (BDIC)
Het dorp Ablain-Saint-Nazaire ligt aan de voet van de heuvel van Notre-Dame-de-Lorette. Ablain is vanaf oktober 1914 bezet. De Duitsers versterken het dorp en verdedigen hun stelling met hand en tand tot mei 1915, als het Franse leger het dorp herovert.
De voormalige kerk van Ablain-Saint-Nazaire, zwaar beschadigd tijdens de bombardementen van 1914 en 1915, wordt na de oorlog in deze staat bewaard en geplaatst op de lijst van historische monumenten. De kerk werd in de zestiende eeuw in gotische stijl gebouwd door architect Jacques Le Caron, de bouwer van het stadhuis van Arras. De huidige ruïnes geven het oorspronkelijke volume van het gebouw weer, dat tijdens zijn betere dagen drie beuken en een indrukwekkende vierkante toren van 34 meter hoog bezat. Vanaf 1915 wordt de zwaar geteisterde kerk van Ablain-Saint-Nazaire beschouwd als het symbool van de gewelddadigheid van de gevechten in de Artois. Talloze al tijdens de oorlog gepubliceerde documenten en foto’s tonen de ruïnes van deze kerk.
Na de oorlog is Ablain-Saint-Nazaire één hoop puin. Het dorp is echter in 1924 al volledig herbouwd. De nieuwe kerk en het gebouw waarin het gemeentehuis is gehuisvest getuigen van deze wederopbouw, grotendeels gefinancierd door oorlogsschadevergoeding.
Photos credits: Bibliothèque de Documentation Internationale Contemporaine (BDIC)
In de herfst van 1914 tekent zich van de Vogezen tot aan de Noordzee geleidelijk aan een ononderbroken verdedigingslijn af: het lukt geen van de aanwezige strijdmachten om de overhand te krijgen op de tegenstander. Tijdens deze zogenaamde 'race naar de zee' bezetten de Duitsers zelfs de meest onbeduidende hoogtes in het landschap langs de veroverde gebieden.
De kerk van Fromelles, op de heuvel van Weppes, fungeert als uitkijkpost en verschaft de Duitsers een strategisch overwicht. Vanaf de torenspits is aan de horizon de vlakte van de Leie waar te nemen, van het West-Vlaams Heuvelland tot aan de mijnstreek van de Pas-de-Calais. De kerk wordt al snel het doelwit voor de artillerie van de geallieerden. In het voorjaar van 1916 is de kerk een ruïne. De nieuwe kerk, in neoromaanse stijl, is herbouwd op de fundering van de verwoeste kerk en ingewijd in 1924.
Photos credits: Collection Jean-Marie Bailleul
Tijdens de geleidelijke overgang naar een positieoorlog ontwikkelt elk leger opstellingen om zijn linies te verdedigen. Zo bouwen de geniesoldaten van het Duitse leger vanaf 1915 een reeks bunkers van gewapend beton langs het front, verdeeld over een breed vlak en ontworpen voor specifieke functies. Tientallen betonnen bunkers liggen nog steeds verspreid over de landschappen rond Weppes, waaronder de bunker van L'Abbiette, een commandobunker op een kilometer afstand van de frontlinie.
Een opschrift boven de centrale ingang geeft aan dat de bunker gebouwd werd door de 13e Compagnie Genie, verbonden aan de 6e Beierse divisie. De bunker beschikt over een verhoging waardoor de schutters konden steunen op het dak van de bunker. Dat korporaal Adolf Hitler tussen maart 1915 en september 1916 in deze bunker gestationeerd was, is een geschiedkundig feit. Hij diende als koerier in het 16e Beierse Reserve-infanterieregiment. Hij bracht de bevelen uit Wavrin over naar de commandopost. In 1940 bezocht hij de sector opnieuw.
Photos credits: Collection Jean-Marie Bailleul / Jean-Marie Bailleul
Dit herdenkingskruis werd opgetrokken en gezegend in oktober 1922 ter nagedachtenis van kapitein Paul Adrian Kennedy, vermist geraakt op 9 mei 1915 tijdens de Slag bij Aubers Ridge. De kapitein werd geraakt door een sluipschutter toen zijn compagnie de Duitse linies doorbrak bij Rouges-Bancs. Hij was er zo slecht aan toe dat hij zijn mannen vroeg hem ter plekke achter te laten. Zijn lichaam werd nooit teruggevonden. Na de oorlog kocht zijn moeder het stukje land op waar Paul achtergelaten werd en liet er een kruisbeeld plaatsen. Zij verloor drie van haar vier zonen in deze oorlog. De christus van het oorspronkelijke kruisbeeld is te zien in de kerk van Fromelles.
Photos credits: Collection C. Heddy – Kennedy
De Slag bij Fromelles op het westfront begint op 19 juli 1916 als afleidingsmanoeuvre voor de Slag bij de Somme die sinds 1 juli in volle gang is. Het is de eerste operatie in de Eerste Wereldoorlog waaraan de Australische eenheden deelnemen. Het blijft voor hen een van de meest bloedige veldslagen.
Na een voorbereidend artillerievuur op 19 juli 1916 om 11 uur 's ochtends, vallen de 5e Australische divisie en de 61e Britse divisie om 6 uur 's avonds op een front van 4 kilometer aan. Het einddoel is de inname van een vooruitgeschoven stelling, de Sugar Loaf (suikerbrood), tegenover het gehucht Rouges-Bancs bij Fromelles. Golven aanvallende soldaten lijden op een door de onweersbuien van de voorafgaande dagen doorweekt terrein onder het vuur van de Duitse mitrailleurs die tijdens de voorbereidende bombardementen beschut waren in betonnen bunkers. Sommige van deze bunkers zijn nog te zien in het herdenkingspark. In het meest noordelijke puntje van de aanval lukt het de Australiërs om de eerste Duitse linie te doorbreken, maar ondanks gewelddadige gevechten houden ze geen stand. De volgende dag wordt de operatie tegen 9 uur 's ochtends gestaakt zonder enige terreinwinst. De Slag bij Fromelles heeft zware gevolgen: meer dan 1.500 mannen van de 61e Britse divisie zijn buiten gevecht gesteld. De Australiërs betreuren iets meer dan 5.500 doden, gewonden of vermisten. De Beierse tegenstanders tellen meer dan 1.600 slachtoffers.
Tijdens de drie volgende dagen gaan de Australische soldaten op eigen initiatief, ondanks het verbod, het niemandsland op om hun gewonde kameraden te helpen. Het beeld midden in het Australian Memorial Park getuigt van deze broederlijke opwelling en draagt de naam 'Cobbers', ‘makkers’ in de Australische spreektaal. Dit werk van Peter Corlett werd onthuld in juli 1998. In de tuin van de Shrine of Remembrance in Melbourne staat een kopie van het beeld.
Photos credits: National Collection of the Australian War Memorial / National Collection of the Australian War Memorial / A.S. Flament
De gevechten die de Britten leverden in deze sector vóór de Slag bij Fromelles waren kort maar krachtig. Tijdens deze gevechten werden een aantal individuele heldendaden onderscheiden met een Victoria Cross (V.C.), de hoogste Britse militaire onderscheiding. Dit komt terug in de naam van deze begraafplaats: V.C. Corner, letterlijk 'de hoek van de Victoria Kruisen'.
Deze begraafplaats, uniek in Frankrijk, is de enige honderd procent Australische begraafplaats. Twee massagraven, elk voorzien van een wit kruis, bevatten de stoffelijke resten van 410 niet-geïdentificeerde Australische soldaten, gevonden op het slagveld bij Fromelles aan het eind van de oorlog. Op een muur tegenover de ingang staan de namen van 1.299 Australiërs, vermist verklaard na de Slag bij Fromelles op 19 en 20 juli 1916. Sommige van hen zijn in 2009 teruggevonden in massagraven in de Fazantenbos en zijn sindsdien geïdentificeerd.
Photos credits: A.S. Flament
Werk van architect Sir Herbert Baker. De Le Trou Aid Post Cemetery wordt door veel mensen gezien als een van de mooiste herdenkingsplaatsen langs het front. Zoals de naam al zegt, lag deze begraafplaats bij een eerstehulppost bij het buurtschap Le Trou, gemeente Fleurbaix, ter hoogte van de tweede linie van de Britse loopgraven. Hier rusten 351 soldaten uit het Britse leger, gesneuveld tijdens de diverse veldslagen in deze sector: Le Maisnil (oktober 1914), de Slag bij Aubers Ridge (9-10 mei 1915), de Slag bij Loos (25 september tot 14 oktober 1915) en de Slag bij Fromelles (19-20 juli 1916). Slechts 149 strijders konden geïdentificeerd worden.
Photos credits: A.S. Flament
De ingang van de begraafplaats Rue-Petillon Military Cemetery in Fleurbaix bestaat uit drie bogen en komt uit op een fantastisch onderhouden 'tuin' waar meer dan 1.500 soldaten uit de Britse Gemenebest rusten en ook enkele Duitse soldaten. Evenals de nabijgelegen Le Trou Aid Post Cemetery lag ook deze begraafplaats naast een eerstehulppost op de tweede Britse linie, in de ruïnes van een huis dat spottend Eaton Hall genoemd werd, naar het buitenhuis van de Hertog van Westminster. Aan het begin van deze herdenkingsplaats zijn de dicht naast elkaar geplaatste graven van de 30 Australiërs, gesneuveld tijdens een Duitse aanval op 15 juli 1916, gemakkelijk te herkennen.
Photos credits: O. Delory
Naar aanleiding van research op eigen initiatief van Franse en Australische historici geeft de Australische regering in 2007 en 2008 de opdracht een terrein aan de rand van het bos grondig te analyseren. De Duitsers noemden dit bos tijdens de Eerste Wereldoorlog het 'Fazantenbos'. Peiling wijst uit dat er vijf massagraven liggen, gegraven door de Duitsers vlak na de Slag bij Fromelles.
In 2009 wordt besloten de lichamen op te graven. Er wordt zorgvuldig gezocht naar bewijzen om de identiteiten van de stoffelijke resten te bepalen. De onderzoekers vergelijken ook DNA-profielen. In totaal 250 lichamen komen boven aarde. Na een nauwgezet onderzoek door archeologen, antropologen, gerechtelijke geneeskundigen, militaire historici, vinden de stoffelijke resten een definitieve rustplaats op de nieuwe begraafplaats Pheasant Wood Military Cemetery.
Het onderzoeksprogramma, dat deze stoffelijke resten identificeert op basis van tijdens de opgravingen verzamelde elementen, zal doorlopen tot in 2014: de antromorfologische gegevens worden vergeleken met die uit de militaire zakboekjes van de na de veldslag vermist verklaarde soldaten en de ADN-monsters met die van de Australische en Britse families die een voorvader verloren tijdens deze slag.
Photos credits: Image courtesy of the Commonwealth War Graves Commission / Collection Jean-Marie Bailleul
Het Offerkruis staat niet ver van de kerk, op het terrein tegenover het front. Het kruis staat op een zevenhoekige, ommuurde begraafplaats en steekt uit boven de omliggende grafzerken. Alle 250 lichamen die in het Fazantenbos gevonden zijn, hebben er hun definitieve rustplaats na een laatste eerbetuiging van zowel de Britse als de Australische strijdmachten. Deze begraafplaats is de eerste begraafplaats die de Commonwealth War Graves Commission aanlegde sinds de jaren 60. De plechtige inwijding werd op 19 juli 2010 gehouden in bijzijn van belangrijke Britse, Australische en Franse gezagsdragers. Op dat moment waren 94 soldaten geïdentificeerd. Al naargelang de vordering van de identiteitsonderzoeken worden grafstenen met de inscriptie 'Known unto God' (slechts bij God bekend) vervangen door stenen met de identiteit van de soldaten.
Photos credits: G. Funk / E. Roose
Dit museum presenteert een collectie van de leden van de vereniging 'Fromelles et Weppes, terre de mémoire 14-18' en geleende museumstukken van de Australische regering over de geschiedenis van de Slag bij Fromelles en beschrijft de levensloop van enkele soldaten die bij deze slag betrokken waren. Het museum ligt aan de nieuwe militaire begraafplaats en handelt tevens over de indrukwekkende opgravingen en de vorderende identificatie van deze soldaten wier lichamen pas 92 jaar na de slag waarin ze omkwamen werden ontdekt.
Photos credits: Collection Martial Delebarre
«Allerliefste Moeder,
de plek vanwaar ik je nu zit te schrijven, omschrijf ik als 'de rokerige kelder van het boswachtershuis … »...
zo begint de op 31 oktober 1918 geschreven brief van tweede luitenant Wilfred Owen, Manchester Regiment, aan zijn moeder. Wilfred Owen schuilde inderdaad in de kelder van dit boswachtershuis van het bos Bois-l’Évêque met de staf van zijn compagnie. Op 4 november wordt zijn eenheid opgeroepen om het kanaal over te steken dat het dorp Ors doorkruist en waarachter vertrekkende eenheden van het Duitse leger zich verschanst hebben.
Wilfred Edward Salter Owen wordt in 1893 geboren in Oswestry, Shropshire. Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, geeft hij Engelse les in Bordeaux. Hij gaat in dienst van het Britse leger in oktober 1915 en vertrekt na zijn training in januari 1917 naar het front in de Somme. Zwaar verwond door een bomexplosie belandt Owen in het hospitaal van Craiglockhart in Schotland, waar hij kennismaakt met de dichter Siegfried Sassoon – net zoals Owen officier en onderscheiden oorlogsheld, en schrijver van een daverende vredesdeclaratie. Deze nieuwe vriendschap met Sassoon ontwaakt al snel een gevoel voor dichten in Owen. Tijdens zijn herstel in Schotland schrijft Owen een paar van zijn meesterwerken: Anthem for Doomed Youth, Dulce et Decorum est, Futility en Strange Meeting.
Eind augustus 1918 vertrekt Owen naar het front waar hij betrokken is bij het Honderddagenoffensief dat de geallieerden naar de overwinning leidt. De in het boswachtershuis van Ors geschreven brief zal zijn allerlaatste zijn.
Het Boswachtershuis Wilfred Owen werd in 2011 geopend en is in zijn huidige staat het werk van Brits beeldend kunstenaar Simon Patterson. De kunstenaar wilde de dichterlijke kracht van Owen naar voren brengen via met architect Jean-Christophe Denise aangebrachte veranderingen in het boswachtershuis, en de permanente actualiteit aantonen van kunstuitingen met betrekking op de wreedheid van de oorlog. De via de cirkelvormige baan toegankelijke kelder is in de originele staat gelaten. Bij het lezen van de laatste brief van Owen aan zijn moeder is de vochtige sfeer van de 'rokerige kelder van het boswachtershuis' duidelijk voelbaar.
Photos credits: Jacky Duminy / Rémi Vimont / Rémi Vimont
In de herfst van 1918 zijn de geallieerde legers ver doorgedrongen in het sinds 1914 door de Duitsers bezette gebied. Ze rukken op naar de Belgische grens. Cambrai wordt op 9 oktober bevrijd, Lille op 17 oktober. Tijdens hun aftocht richten de Duitsers stellingen in om de tegenstanders te weren. Na de vernietiging van sluizen en bruggen op het Sambrekanaal trekken de Duitse soldaten zich terug in de boerderij 'Ferme de la Motte' aan de overkant van het water. De Britten vallen deze positie aan in de vroege ochtend van 4 november 1918. De militaire begraafplaats ligt op zo'n 100 meter van het kanaal en verzamelt de lichamen van de veertig soldaten die tijdens deze aanval sneuvelden. Na de wapenstilstand werd de begraafplaats uitgebreid met graven van andere slachtoffers van gevechten uit de omgeving in oktober en november 1918. Op het ogenblik telt de begraafplaats 107 graven.
Photos credits: Édouard Roose / Édouard Roose
De Britse operatie die gepland is op 4 november 1918 ten oosten van Ors is niet zonder risico's: het oversteken van het Sambrekanaal vereist de aanleg van een drijvende brug, en wel vlak onder de neus en dus het vuur van de Duitse artillerie die aan de overkant ligt. Het offensief wordt toch gehandhaafd ondanks het ongunstige verslag dat kolonel Marshall uitbracht na verkenning van het terrein. Op 4 november om 5.45 uur openen het 2e bataljon van het Manchester Regiment en het 16e bataljon van de Lancashire Fusiliers het offensief. De eenheden krijgen steun van de mannen van de Royal Engineers die de geprefabriceerde brug over het kanaal moeten aanleggen. De actie loopt stuk: vijandelijk vuur recht tegenover het jaagpad maait de mannen in één keer weg. Wilfred Owen is een van hen. De Duitse weerstand van de boerderij zwijgt pas na tussenkomst van andere eenheden van het Dorset Regiment en de Lancashire Fusiliers die het kanaal ten zuiden van Ors en iets noordelijker bij Landrecies hebben kunnen oversteken.
Photos credits: Collection Jean-Pierre Lambrè
In 1991 vraagt de Western Front Association toestemming aan de burgemeester van Ors voor de plaatsing van een zerk bij de brug over het kanaal. De vereniging herdenkt op deze wijze een dichter die op het vasteland weinig bekendheid geniet, maar in Groot-Brittannië beschouwd wordt als een van de belangrijkste Britse dichters uit de 20e eeuw en leider van de War Poets (oorlogsdichters): Wilfred Owen. Het tussen de gemeente Ors en de Wilfred Owen Association ontstane contact leidt al gauw naar het boswachtershuis waarover Wilfred Owen schrijft in de laatste brief aan zijn moeder.
Photos credits: Édouard Roose
Het dorp Ors, bezet sinds 26 augustus 1914, lijdt onder de wispelturigheden van de Duitse overheersing tot aan zijn bevrijding op 1 november 1918. De bezetter eist van de gemeente zware financiële bijdragen, de inwoners zijn onderhevig aan vorderingen van diverse aard, in het bijzonder van landbouwproducten, vee en materiaal dat van nut kan zijn voor de oorlogsvoering. Vanaf oktober 1918 krijgt de gemeente het zwaar te verduren vanwege Britse bombardementen die het centrum ernstig beschadigen. Op 9 mei 1926 krijgt Ors het 'Croix de Guerre' toegewezen. In mei 1940, als de Duitse tanks optrekken onder leiding van generaal Rommel, houden enkele Franse soldaten fier stand. Het dorp bewijst hen na de oorlog de eer door hun namen in het stadsbeeld te integreren: Place du Maréchal des Logis Sourice, Rue du Capitaine d’Arche en Rue du Lieutenant Hudault.
Photos credits: /
De militaire hoek op de begraafplaats van de gemeente Ors is gemakkelijk te herkennen aan het grote witte kruis met het zwaard van de heilige Gerardus dat naar beneden wijst als teken van rouw. Bijna alle soldaten die op de begraafplaats rusten, zijn gesneuveld op 4 november 1918 in diverse gevechten langs het kanaal. De oorlogsdichter Wilfred Owen is een van hen. Zijn lichaam rust in het derde graf van de laatste rij. Bij Susan Owen komt op 11 november 1918, op het moment dat in Groot-Brittannië alle klokken de wapenstilstand luiden, het fatale telegram binnen dat de dood van haar zoon aankondigt.
Wilfred's moeder kiest de epitaaf op de grafsteen, een fragment uit zijn gedicht The End, enigszins aangepast om er een bericht van hoop van te maken:
'Zal het leven terugkeren in deze lichamen? In wezen
Doet het alle dood teniet'.
Een ander opmerkelijk graf op deze begraafplaats is het graf dat wat afgelegen aan de rechterkant ligt. Hier rust kolonel James Marshall: hij had na de verkenning van het terrein voorspeld dat de operatie om het kanaal over te steken zeer hachelijk zou worden. Ook hij, de 'verschrikkelijke majoor met de tien wonden', overlijdt op 4 november 1918. Kolonel Marshall wordt voor zijn inspanningen in deze operatie postuum onderscheiden met het Victoria Cross, de hoogste Britse militaire onderscheiding. Op zijn grafsteen staat in plaats van het Latijnse kruis een Victoriakruis gegraveerd.
Een ander opmerkelijk graf op deze begraafplaats is het graf dat wat afgelegen aan de rechterkant ligt. Hier rust kolonel James Marshall: hij had na de verkenning van het terrein voorspeld dat de operatie om het kanaal over te steken zeer hachelijk zou worden. Ook hij, de 'verschrikkelijke majoor met de tien wonden', overlijdt op 4 november 1918. Kolonel Marshall wordt voor zijn inspanningen in deze operatie postuum onderscheiden met het Victoria Cross, de hoogste Britse militaire onderscheiding. Op zijn grafsteen staat in plaats van het Latijnse kruis een Victoriakruis gegraveerd.
Tussen de graven van Marshall en Owen, op dezelfde rij, ligt het graf van een andere Victoria Cross-houder: tweede luitenant James Kirk. Hij heeft op moedige wijze met zijn mitrailleur vanaf een provisorisch vlot geprobeerd de aanleg van de passage over het kanaal te dekken.
Elk jaar op 4 november komen de inwoners van Ors bijeen op de begraafplaats om de eer te bewijzen aan oorlogsdichter Wilfred Owen en zijn kameraden die sneuvelden tijdens de gevechten langs het kanaal.
Owen heeft in zijn leven slechts vier gedichten gepubliceerd. Pas na de oorlog wordt het talent van Owen openlijk erkend in Groot-Brittannië door de bemoeienissen van de dicthers Siegfried Sassoon en Edmund Blunden. Owen wordt al spoedig een van de leidende figuren in de oorlogsdichtkunst, de War Poetry, die werken verzamelt van soldaten die in de dichtkunst een manier vonden om hun ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog te delen en te verwerken. Op 11 november 1985 bewijst de Britse natie een officieel eerbetoon aan deze Oorlogsdichters door een herdenkingsmonument te onthullen in de Poet's Corner van Westminster Abbey in Londen, waar ook de Britse Onbekende Soldaat rust. Op dit monument staan de namen van de zestien bekendste oorlogsdichters, zoals Wilfred Owen, Siegfried Sassoon, Isaac Rosenberg, Edmund Blunden, Robert Graves en Rupert Brooke.
Photos credits: / / /
Als de compagnie van Owen het boswachtershuis bereikt, staat het huis midden op een kaalgeslagen vlakte. Vanaf december 1914 kappen de Duitsers systematisch al het hout in het bezette gebied om te voldoen aan de onophoudelijke vraag in de gevechtszones voor de aanleg, de versterking en de reparatie van de loopgraven. Het bos Bois-l’Évêque wordt, evenals het nabijgelegen bos van Mormal, langzaam maar zeker kaal gekapt door tot arbeid gedwongen burgers en Russische krijgsgevangenen totdat er geen boom meer overeind staat. De kleine 'Chapelle de l'Ermitage' ligt niet ver van het boswachtershuis en wordt tijdens de bombardementen van 1918 vernietigd. De kapel wordt in 1923 herbouwd op de fundering van de oude kapel, gewijd aan Notre-Dame de Bonsecours.
Crédits images : Collection Jean-Pierre Lambrè
Photos credits:
Fort Leveau, gebouwd tussen 1882 en 1884, maakt deel uit van de verdedigingsgordel van Maubeuge. Deze gordel sluit aan op het door generaal Raymond Adolphe Séré de Rivières ontwikkelde verdedigingssysteem ter bescherming van de grens met België en ter versterking van de vesting Maubeuge.
Het fort is van het soort ‘à cavalier et batteries hautes’: de geschutskanonnen staan opgesteld op schietbanketten boven de kazerne, zo’n 10 meter boven de omwalling. Het fort is omringd met gemetselde grachten met binnen- en buitentaluds om binnendringen van de vijand te verhinderen. Deze taluds worden beschermd door twee caponnières: tegen de binnenwal gebouwde ruimtes voor zijdelingse dekking binnen de grachten. De ingang en de keel van het fort zijn beschermd door twee flankeringskazematten.
Fort Leveau is een van de getuigen van de Duitse belegering van de vesting Maubeuge in de zomer van 1914. Het Duitse leger trekt na de ontmanteling van de Belgische vestingen Luik en Namen naar Parijs, geheel volgens het Schlieffenplan. Na de omsingeling van Maubeuge gaan de Duitsers op 29 augustus 1914 over tot artilleriebombardementen op de forten en gordelwerken, met als doel de vernietiging van de Franse verdediging in dit gebied die een bedreiging vormt voor de doorbraak van de troepen van de Kaiser in Frankrijk.
Op 7 september 1914 wordt fort Leveau gebombardeerd. Het dikke metselwerk is niet opgewassen tegen de Duitse granaten, vooral de 420-mm-granaten, die afgeschoten worden door houwitsers met de charmante bijnaam ‘Dikke Bertha’. Nog dezelfde dag wordt het fort geëvacueerd. Volgens de bronnen vielen er 80 à 120 doden. Het bouwwerk werd zwaar beschadigd, in het bijzonder de oorspronkelijke toegangsbrug (onlangs gerestaureerd).
Sinds 1993 is het fort onderworpen aan grootscheepse restauratiewerkzaamheden onder toezicht van de Association de Sauvegarde du Fort de Leveau. Het fort huisvest nu een museum met collecties over de geschiedenis van het fort tijdens het beleg van Maubeuge van de Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Photos credits: / /
Er wordt een netwerk van strategische wegen aangelegd om het vervoer van troepen en materiaal binnen de vesting te vergemakkelijken. Deze wegen vormen een onderlinge verbinding tussen de forten en de militaire stellingen buiten het gezichtsveld van de belegerende troepen. Deze wegen zijn voor het merendeel bestaande landwegen, onderhouden en afgestaan door lokale overheden in ruil voor een subsidie van het Oorlogsdepartement.
In de organisatie van de vesting Maubeuge verbindt weg 14 fort Leveau met fort Les Sarts en gaat via Mairieux, Elesmes en Assevent naar fort Cerfontaine. Deze strategische weg is nu de departementsweg D136.
Photos credits:
De verdedigingsgordel van Maubeuge bevat 13 forten en militaire bouwwerken. De op hoogtes gebouwde forten zijn nog duidelijk te ontwaren in het landschap.
Generaal Fournier ziet de zwakke punten van deze zichtbaarheid van de forten als hij in 1912 zijn functie als militair gouverneur van Maubeuge aanvaardt. Om de verdedigingswerken te versterken, installeert hij loopgraven, piketpalen, braamstruiken, prikkeldraad, wat hem de bijnaam ‘Generaal IJzerdraad’ oplevert.
De in België, ten noordoosten van Maubeuge, opgestelde Duitse kanonnen bombarderen vanaf 29 augustus 1914 onophoudelijk de Franse stellingen ten oosten van Maubeuge. In de forten Boussois en Cerfontaine, en de werken van Bersillies, Salmagne en Rocq, zijn de mannen verdoofd door het constant vuren en de daaruit voortvloeiende zware verwoestingen. Ook de stad Maubeuge is getroffen.
Op 31 augustus zien de Franse soldaten voor het eerst een buis van een 420-mm-granaat vlakbij fort Les Sarts. De verdedigers van Maubeuge beseffen dan dat de vuurkracht van de Duitsers een stuk machtiger is dan die van hen.
Photos credits:
Ter verbetering van de verdedigingsgordel worden tussen 1891 en 1895 zes infanterietussenforten gebouwd om de ruimte tussen de forten te vullen en de in de tussenruimtes liggende batterijen te beschermen: Bersillies, La Salmagne, Ferrièrela- Petite, Gréveaux, Feignies en Héron- Fontaine.
Het tussenfort van La Salmagne heeft het zwaar te verduren onder de bommen, vooral op 31 augustus en 1 september.
Op 1 september 12 uur opent Generaal Fournier de aanval op een front van 8 kilometer tussen Vieux-Reng en Jeumont vanuit de tussenforten van La Salmagne, Le Fagné en fort Boussois, om het vijandelijke geschut te doen zwijgen. Deze aanval blijft het enige grote offensief van de Franse strijdkrachten die, geremd door Duits mitrailleurvuur, uiteindelijk op 250 meter voor de Duitse kanonnen vastlopen.
Eind september blazen de Duitsers de flankeringsstellingen van de grachten op en ze verwijderen het netwerk van ijzerdraad om dit te gebruiken op hun front.
In 1935 wordt het fort wederom in het verdedigingssysteem van de Franse grens opgenomen. De schuilbunkers worden gesloopt en maken plaats voor een betonnen infanteriebunker met twee gevechtsblokken. Ze zijn onderling verbonden via een onderaardse gang op een diepte van 150 meter met een kazerne met keuken, slaapkamers en hospitaal.
Photos credits: /
In 1914 bevat de veldbatterij L’Epinette 6 kanonnen van 90 mm. Zij dekt het terrein tussen de Cense du Fagne en de boerderij van La Salmagne.
Rond het bouwwerk zijn nog door het leger geplaatste afbakeningsstenen te zien. Deze afbakening verdeelt het gewonnen terrein in 3 aparte zones:
Deze drie zones met een straal van 974 meter houden het land vrij rond alle militaire bouwwerken. Dit in beslag genomen terrein werkt echter vaak de door in de zone wonende boerenbevolking geëiste terreinaanpassingen tegen en remt de ontwikkeling van landbouwactiviteiten.
Photos credits:
De slag bij Maubeuge heeft 2.000 doden, zowel Fransen als Duitsers, als gevolg. Hun eerste graven zijn massagraven, tijdelijke graven of graven op begraafplaatsen in de omgeving, op de plaats waar ze sneuvelden. Talloze uit het puin van de forten geborgen en in hospitalen van Maubeuge overleden soldaten worden ook ter plekke begraven.
Op bevel van de Kaiser legt de gouverneur van Maubeuge Karl Ritter von Martini een militaire begraafplaats aan in Assevent, in nagedachtenis van de ‘onsterfelijke doden’. In maart 1916 geeft hij de betrokken burgemeesters de opdracht de in hun gemeente begraven doden over te plaatsen naar de dodenakker van Assevent. Jules Walrand, burgemeester van Maubeuge, moet de kosten voor deze overplaatsingen verspreiden over de gemeentes.
De begraafplaats wordt op 20 oktober 1916 officieel geopend in bijzijn van de burgemeesters uit de betrokken gemeentes, abt Wattiez en Jules Walrand, die de sleutels krijgt van de dodenakker.
Op de dodenakker rusten de lichamelijke overschotten van 1.140 Franse soldaten (487 in ossuarium), 399 Duitsers (342 in ossuarium), 260 Russen (200 in ossuarium), 12 Roemenen, 7 Britten en 1 Belg.
De Russische krijgsgevangenen van het Oostfront dienden als arbeidskracht voor het afmattende onderhoud van verbindingswegen, het kappen van hout in bossen en het bouwen van Duitse verdedigingsstellingen in de Hindenburglinie.
Photos credits: /
Na negen dagen van intensieve bombardementen die de Franse verdedigingsgordel van Maubeuge beetje bij beetje doet vallen, geeft generaal Fournier zich op 7 september 1914 over. De volgende dag om 8 uur is de capitulatie een feit.
Op 8 september om 2 uur ‘s middags ontvangt generaal Fournier, in gezelschap van kapitein Grenier en luitenant-kolonel Duchesne, de commandant van de belegerende strijdkrachten generaal Von Zwehl in de Poort van Mons. Generaal Fournier overhandigt, zoals gewoon in een oorlog, zijn zwaard aan de overwinnaar, die dit zwaard weigert, het hem teruggeeft en de moed prijst van het garnizoen.
De Poort van Mons, een bouwwerk van Vauban uit de 17e eeuw, vormt de achtergrond van een defilé van zo’n 32.000 door de Duitse troepen tijdens de slag bij Maubeuge gemaakte krijgsgevangenen. Deze soldaten die de verdediging van de vesting verzekerden, vertrekken in gevangenschap naar Duitsland voor meer dan 4 jaar.
In totaal waren 60.000 Duitse soldaten gemobiliseerd voor het beleg van Maubeuge, het langste beleg van de Eerste Wereldoorlog. Deze mannen vormden het tekort aan strijdkrachten van het Duitse leger tijdens de slag bij de Marne die op 5 september begon, en waarin het de Fransen en de Britten lukt om de Duitse opmars naar Parijs, die in de zomer van 1914 begon, te stoppen en Parijs te sparen.
Onder de Poort van Mons herinnert een gedenkplaat aan het bevel van generaal Fournier over de Franse strijdkrachten die de vesting Maubeuge verdedigden.
Photos credits:
Maubeuge, een strategische plaats aan de noordelijke grens van Frankrijk, wordt in de 17de eeuw geheel versterkt door Vauban. De Poort van Mons uit 1682 is in 1914 samen met de Franse Poort en de Poort van Bavay een van de drie toegangswegen tot de binnenstad.
De gedenkplaat in de Poort van Mons herdenkt de verdedigers van de vesting Maubeuge, die in de zomer van 1914 omsingeld werd door het Duitse leger. Het portret is van generaal Joseph Fournier, in die dagen militair gouverneur van Maubeuge en opperbevelhebber van de verdediging van de vestingwerken in de verdedigingsgordel rond Maubeuge.
Deze verdedigingsgordel was ontworpen door generaal Séré de Rivières in het kader van de versterking van de verdedigingslinie van de grenzen van Noord- en Oost-Frankrijk aan het eind van de 19de eeuw. Generaal Fournier staat in 1914 aan het hoofd van de over de 13 forten en tussenforten verdeelde Franse eenheden. Fournier is zich terdege bewust van de zwakke punten van deze gordel in geval van een vijandelijke aanval: burgers worden geëvacueerd, het garnizoen geherorganiseerd en passieve verdedigingsstellingen geïnstalleerd. Eind augustus 1914 omsingelen Duitse soldaten Maubeuge. De bombardementen beginnen op 29 augustus. De verdedigers van Maubeuge houden niet lang stand tegen de vloedgolf van Duitse bommen. Door de talloze slachtoffers en verwoestingen voelt Fournier zich op 7 september gedwongen de witte vlag uit te hangen. De capitulatie van de vesting is officieel op 8 september 1914 om 8 uur.
Generaal Von Zwehl, commandant van de Duitse strijdkrachten die het beleg voerden, erkent de moed van de Franse generaal en zijn mannen en weigert symbolisch het zwaard van Fournier. Maar het rumoer dat de capitulatie van de vestingstad zich te vroeg voltrokken had, verspreidt zich snel. In 1919 erkent de Oorlogsraad eindelijk de verdienste van de verdedigers van de slag bij Maubeuge. Joseph Fournier wordt vrijgesproken. De overwonnenen van het beleg van Maubeuge verlaten de stad op 8 september 1914 via de Poort van Mons en vertrekken naar gevangenkampen in Duitsland, na een laatste defilé voor generaal Fournier. Tijdens de Duitse bezetting wordt de Poort van Mons gebruikt als gevangenis voor gewone misdadigers. Het is een van de weinige gebouwen in Maubeuge die de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog zal overleven.
De stad Maubeuge beschikte sinds de 17de eeuw over kazernes voor de verdedigers van de vesting. Dit complex, ‘Joyeuse’ genoemd, dankt zijn naam aan markies Jean Arnaud de Joyeuse, officier van de koningen Lodewijk XIII en Lodewijk XIV. De gelijknamige wijk bevindt zich op de voormalige locatie van de kazernes.
De kazernes huisvestten een aanzienlijk deel van het bezettende leger na de bezetting van de stad door de Duitsers in 1914. Politieke en burgergevangenen, verdacht van ‘verzetsactiviteiten’ (doorspelen van informatie aan het Franse leger, weigering om te werken, te collaboreren...) verblijven in de cellen van Joyeuse.
Ten noordoosten van de kazernes, buiten de stadsmuur, wordt een trainingskamp geïnstalleerd. De strijdkrachten van de Kaiser oefenen er voornamelijk man-tegenmangevechten.
Maubeuge is ook een belangrijk trainingscentrum voor de Duitse artillerie. De officiers wonen conferenties bij en krijgen schiet- en ballistieklessen. De praktijkoefeningen spelen zich af in een steengroeve van de naburige stad Jeumont, waar fopgebouwen geplaatst waren.
In 1794 rijst de ‘Entreprenant’ de lucht boven Maubeuge in. Deze zeppelin, onder bevel van kapitein Coutelle, krijgt als missie het observeren van de vijandelijke strijdkrachten die de kersverse Franse Republiek bedreigen. Dit evenement luidt het begin van het luchtvaartavontuur van Maubeuge in.
Meer dan een eeuw na de eerste vlucht van de ‘Entreprenant’, vanaf 1910, wordt ten noordoosten van de stad een militaire luchtvaartbasis gebouwd en een zeppelinloods bij de huidige locatie van het lyceum Pierre Forest.
In september 1914 vernietigen de laatste nog werkzame Franse luchtschippers van Maubeuge hun materiaal voordat ze door de Duitsers gevangen genomen worden.De Duitsers nemen de vliegbasis in bezit en breiden de loods uit die tot in mei 1916 zeppelins zal huisvesten.
De in Maubeuge gestationeerde zeppelins hebben als taak het bombarderen van vijandelijke steden. Ze richten zich in het bijzonder op door het Britse leger gebruikte havens, zoals Margate, Calais en Boulogne. Deze toestellen bombarderen ook de Franse en Britse hoofdsteden en veroorzaken hevige angst bij de burgerbevolking.
De Duitsers installeren in 1915 luchtafweergeschut op de top van het bastion van Falize, boven de basis. Op het bastion zijn de resten van de voetstukken van de Duitse luchtafweermitrailleurs nog zichtbaar.
Na de wapenstilstand wordt de luchtvaartbasis weer door het Franse leger in gebruik genomen, dit keer voor de opslag van gevechtstanks. De loods wordt in de Tweede Wereldoorlog gesloopt door de soldaten van het Reich.
Het arsenaal is de laatste getuige van de kazernes van het garnizoen en werd gebouwd tussen 1678 en 1689. Dit militaire gebouw dient tot in 1914 als opslag voor artilleriemateriaal van het Franse leger.
De kades van deze opslagruimte, gebouwd aan de oever van de Sambre, zijn een belangrijk knooppunt voor het handelsverkeer tussen Maubeuge en de buitenwereld. Vanaf het begin van de bezetting is deze handel van het grootste belang voor de voedselvoorziening van het bezette Maubeuge. In deze moeilijke periode van ontberingen en crisis wordt de bevoorradingskwestie een obsessie.
Voedsel wordt schaars voor de burgerbevolking, de prijzen stijgen schrikbarend. De overheden delen voedselbonnen uit. Iedereen ontvangt steeds kleiner wordende porties brood of bloem. Na lange onderhandelingen met de bezetter krijgt de stad Maubeuge het in 1915 voor elkaar om rantsoenen te ontvangen van het Belgische Nationaal Hulp- en Voedingscomité, opgezet door de Amerikaanse ingenieur Herbert Hoover, toekomstig president van de Verenigde Staten. De door dit comité verstrekte voeding verbetert het gebrekkige dagelijks leven van de inwoners van Maubeuge en voedt tegelijkertijd een bloeiende zwarte markt.
Het militair hospitaal van Maubeuge stond op de locatie van een deel van de panden langs het Square Jourdan. Tijdens de slag bij Maubeuge in de zomer van 1914 worden de gewonde soldaten verzorgd in dit gebouw dat gespaard wordt door de Duitse bombardementen. Het gebouw overleeft de door de troepen van het Reich aangerichte schade in de Tweede Wereldoorlog helaas niet. De kapel van de Zwarte zusters, voormalig klooster in het ziekenhuisgebouw, is het laatste overblijfsel van dit hospitaal.
Na de capitulatie van de Franse troepen in 1914 betrekken de bezettende strijdkrachten het militair hospitaal. De Duitsers installeren er een ‘Lazarett’ waar de gewonden van het front ondergebracht worden, voornamelijk de slachtoffers van gasbommen of soldaten met besmettelijke ziektes. Een tweede hospitaal wordt ingericht in de wijk Sous-le-Bois.
In 1916 leggen de Duitsers vanwege het groeiende aantal patiënten een trambaan aan om de gewonden rechtstreeks naar binnen te rijden. Aan het eind van de oorlog benadrukt Georges Dubut uit Maubeuge dat ondanks de inrichting van andere Lazaretten 'de gewonden in zulke grote getalen aankomen dat de hospitalen overvol raken en dat in alle haast [...] de kerk gevorderd wordt en tijdelijk als hospitaal dient'.
Alle gewonden zijn geëvacueerd voordat de Britse soldaten de stad bereiken in november 1918.
Vanaf 9 september 1914 installeert een bestuurslichaam van de bezetters zich in de stad. Op 11 november wordt een gouverneurschap gecreëerd dat de kantons Maubeuge-Zuid en -Noord, Bavay en Solre-le- Château omvat. Er komt een streng bewaakte grens even ten zuiden van Maubeuge die het verkeer zwaar beperkt tot rechtstreeks met het front verbonden tussengebieden, ter ondersteuning van de op het front gemobiliseerde eenheden.
De gouverneur van Maubeuge, majoorgeneraal Karl von Martini, woonachtig op de Place Verte (op de plaats van het verzekeringsgebouw), laat de door de algemene gouverneur van België genomen beslissingen uitvoeren. Via Frans- en Duitstalige affiches vaardigt hij zijn vorderingseisen, restricties en allerhande verplichtingen uit.
Op 12 juli 1916 verandert de status van Maubeuge en omgeving van bezet gebied in district des Etapes, onder bestuur van generaal-majoor Friedrich von Buddenbock. Maubeuge valt dan rechtstreeks onder bevel van het 2de Duitse leger waarvan de administratie van Saint-Quentin naar Maubeuge wordt overgeplaatst.
De informatie wordt streng gecontroleerd. De Gazette des Ardennes, een propagandistische krant, is de enige krant die in Maubeuge verspreid wordt. De burgers zijn onderworpen aan verplichte arbeid. Machines en producties van fabrieken worden geïnventariseerd en gevorderd ten bate van de oorlog.
De Duitse bezetter gebruikt de Place d’Armes, het knooppunt van Maubeuge - niet ver van de Place des Nations, voor feestelijke gelegenheden en concerten. Duitse musici en muzikanten vertolken voornamelijk werken van Duitse componisten, een ware propaganda voor de Duitse cultuur. De artiesten worden in het bijzonder gevraagd om elke 27 januari de feestelijkheden rond de verjaardag van Kaiser Wilhelm II te verzorgen.
Op 6 november 1918, als de Britten geleidelijk aan bezette gebieden bevrijden, verlaten de Duitse troepen voorgoed Maubeuge en blazen alle bruggen van de stad op.
In de loop van de ochtend van 9 november, tegen 9 uur ‘s ochtends, bereiken de Britse bevrijders van de Guards Division Maubeuge, waar ze juichend onthaald worden.
Op 14 november 1918 wordt op de Place d’Armes een officiële bevrijdingsceremonie gehouden. De Britse generaal Sir Torquhil Matheson ontvangt bij deze gelegenheid een erevlag als teken van erkenning. De zeer geraakte Matheson laat op zijn beurt een herdenkingsbeker maken van verguld zilver. Deze beker, symbool van vriendschap en broederschap tussen twee door de oorlog uitgemergelde naties, wordt op 9 juni 1919 aan de stad Maubeuge overhandigd.
In oktober 1914 wordt het front op 2 kilometer van Armentières stabiel. De stad ligt dan in de vuurlijn van de Duitse kanonnen. De omgeving van Armentières, 20 kilometer ten zuiden van Ieper waar zich de zwaarste gevechten afspelen, wordt als 'rustig' beschouwd en de 'Nursery' genoemd: de vers aangekomen eenheden van het Britse leger op het front mogen hier wennen aan de loopgravenoorlog.
De fabrieken van Armentières blijven nog meer dan 2 jaar draaien. Daarna nemen de bombardementen toe, wordt gifgas gebruikt en
verlaten de inwoners beetje bij beetje de stad. De laatste burgers worden geëvacueerd op 13 augustus 1917, tijdens de Derde Slag bij Ieper.
Op 9 april 1918 opent het Duitse leger de Operatie Georgette, ook bekend als de Slag aan de Leie, in een poging om de Britse havenbases in te nemen langs de kust van de Nord-Pas de Calais. De Duitsers betreden Armentières op 11 april. Tijdens hun aftocht op 2 oktober vernietigen ze alle infrastructuren die op enige wijze voordeel zouden kunnen opleveren voor hun vijand. Het belfort, symbool van de weerstand van de stad, wordt opgeblazen na meer dan 4 jaar te hebben standgehouden.
Uiteindelijk blijkt de stad meer dan driekwart verwoest te zijn: 4.800 woonpanden zijn volledig verwoest, 2.400 zwaar beschadigd en alle kerken en openbare gebouwen liggen in puin.
De wederopbouw van de stad wordt toevertrouwd aan architect Louis-Marie Cordonnier. Hij ontwerpt het stadhuis, de kerk Saint-Vaast en de Hallen (nu cultureel centrum 'Le Vivat'). Deze gebouwen staan met elkaar in verbinding via de Grand'Place, waar ook het oorlogsmonument staat.
Door te kiezen voor een duidelijke Vlaamsregionalistische architectuur - gekenmerkt door het gebruik van baksteen, aangevuld met natuursteen en hoge puntgevels - ondertekent Cordonnier de 'Vlaamse renaissance' van Armentières, Bailleul, Comines, Merville en Laventie.
Photos credits: / /
De wet 'Le Cornudet' uit 1919 plaatst de grondslagen van het moderne urbanisme in de context van de wederopbouw van de tijdens de oorlog verwoeste gemeentes en belast alle steden van meer dan 10.000 inwoners met het ontwerp van een compleet stadsontwikkelingsplan, inclusief verfraaiing en stadsuitbreiding, waarin alle verbindingen van hoofdstraten en een volledig watervoorzienings- en saneringsplan overwogen zijn.
Door de terugkeer van de inwoners, die de stad hebben moeten verlaten vanwege de gevechten, heeft de wederopbouw een dringend en tegelijk symbolisch karakter. De bevolking keert terug naar Armentières in golven van duizend inwoners per maand en wenst een snelle wedergeboorte van de gemeente.
Voor privépanden dienen de eigenaars volgens de wet Le Cornudet de vooroorlogse rijen en percelen aan te houden (tenzij deze
vallen onder een moderniseringsplan van de stadsstructuur). Ze kunnen echter zelf de stijl kiezen. De architecten die aan de wederopbouw van de huizen in de Rue de Lille werken, zijn sterk beïnvloed door de regionalistische stijl en spreiden een grote creativiteit ten toon die nu een bepaalde originaliteit aan deze straat geeft: baksteen is het meest gebruikte bouwmateriaal, maar door de vorm van de puntgevels, de versiersels van steen, siersmeedwerk en kozijnen is elke gevel een uniek kunstwerk.
Photos credits:
Ernest Deceuninck wordt in 1877 geboren. Als de oorlog uitbreekt, werkt hij als handelsreiziger in La Chapelle-d'Armentières. Hij voegt zich in het bezette Lille bij het ontsnappings- en informatienetwerk 'Comité Jacquet'. Deceuninck leidt samen met Eugène Jacquet, Georges Maertens en Sylvère Verhulst dit netwerk, dat in vijandelijk gebied gevallen geallieerde soldaten helpt ontsnappen.
Op 11 maart 1915 wordt een Engelse piloot, luitenant Mapplebeck, neergehaald bij Lille. Hij ontsnapt aan de Duitsers dankzij het Comité Jacquet. In de maand juni daarop vliegt dezelfde luitenant boven Lille en verspreidt pamfletten waarin gouverneur generaal Von Heinrich bespot wordt. In de daaropvolgende dagen worden door aangifte 200 leden van het netwerk Jacquet gearresteerd. Op 21 september 1915 worden Jacquet, Maertens, Deceuninck en Verhulst ter dood veroordeeld en de volgende ochtend in de grachten van de citadel van Lille geëxecuteerd.
Op 22 maart 1930 wordt het lichaam van Deceuninck, volgens zijn laatste wens, overgebracht naar Armentières, naar zijn laatste rustplaats onder het oorlogsmonument van de stadsbegraafplaats. Op 11 november 1930 onthult de stad dit monument voor Deceuninck. Het beeld stelt Deceuninck voor, enkele ogenblikken voor zijn executie, rug tegen de muur, ontblote borst, trotse houding.
Ook het Monument van de Gefusilleerden van Lille, bij de ingang van de citadel van Lille, herdenkt de vier leiders van het Comité Jacquet: in een gelijkwaardige houding, met aan hun voeten de jonge Léon Trulin, een ander verzetsfiguur in bezet gebied uit de Eerste Wereldoorlog.
Photos credits:
Op 2 augustus 1914 telt het Asile Publique Autonome, het gesticht van Armentières, zo'n 1.300 patiënten. De medische staf bestaat uit drie artsen, drie interne coassistenten en 74 bewakers. Bij hun aankomst in de stad installeren de Britse soldaten artilleriebatterijen in de moestuinen van dit gesticht aan de rand van de stad en in de buurt van het front. Vanwege de talloze bombardementen worden de patiënten op 31 oktober 1914 onmiddellijk geëvacueerd. Na via de snelweg het station van Nieppe te hebben bereikt, vertrekken de zieken per trein naar Rouen, Tours, Bordeaux en uiteindelijk Cadillac.
De ligging bij de gevechtszone verklaart waarom het gesticht compleet verwoest is in 1918. De wederopbouw van het gebouw in Vlaamse stijl vangt aan in 1921: midden in een boomrijk park, bestaand uit meerdere paviljoens bij gemeenschappelijke ruimtes en technische gebouwen, zoals badruimtes, een feestzaal, werkplaatsen en een boerderij die produceert voor het ziekenhuis.
Sinds de oprichting in 1615 voert het centrum ziekenhuisfuncties uit: het gebouw huisvest tegenwoordig het openbare instituut voor geestelijke gezondheidszorg (EPSM) van Lille.
Photos credits:
Het monument van de gebroeders Mahieu staat op de binnenplaats van een pand dat door de inwoners van Armentières de 'Melkdruppel' wordt genoemd, op de plaats van de voormalige woning van de familie Mahieu, eigenaars van meerdere spinnerijen in Armentières in 1914. Het pand is een schenking van mevrouw Mahieu aan de kinderbescherming. Haar beide zoons, vereeuwigd in het beeld, kwamen om tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Auguste Mahieu, geboren in 1887, dient in de Eerste Wereldoorlog in het 56e bataljon Jagers te Voet, dat begin 1916 het bos van Caures in de Maasstreek moet verdedigen. Op 22 februari, de tweede dag van het Franse offensief rond Verdun, wordt August Mahieu dodelijk getroffen door een granaat. Zijn naam is vermeld in de galerij van het Ossuarium van Douaumont.
Zijn broer Michel, geboren in 1891, is vliegenier en staat bekend om het wereldrecord uit 1911 van de hoogste vlucht in een tweedekker met passagier. In de Eerste Wereldoorlog behoort kapitein Michel Mahieu, commandant van het Uilenescadrille, tot de Franse 'vliegende azen'. De kapitein wordt neergeschoten in de nacht van 2 op 3 maart 1918 na neergestort te zijn in de vijandelijke linies in de Somme.
Photos credits:
Maurice Debosque, geboren in 1878 in Armentières, volgt in 1909 zijn vader op aan het hoofd van een bouwbedrijf. Na de wapenstilstand in november 1918 is hij een van de eersten die terugkeert naar Armentières. Hij begint onmiddellijk met het samenstellen van een ploeg arbeiders die de ruïnes van de stad ruimen, om vervolgens de bouw te leiden van talloze openbare gebouwen, zoals het stadhuis, de kerk Saint-Vaast en het oorlogsmonument.
Zijn woning, in de volksmond 'Château Debosque' genoemd, is een royaal pand in Anglo-Normandische stijl van baksteen en natuursteen met verouderde platte dakpannen. Ook het interieur was een toonkast van de vakkennis van ambachtslieden uit Armentières.
In 1972 werd de stadsbibliotheek in dit pand gevestigd, die het in 2007 verliet voor andere stadsdiensten.
Photos credits: /
Bij wijze van erkenning van de Franse natie ten opzichte van de gesneuvelde soldaten op het veld van eer, verleent de Staat via de wet van 29 december 1915 aan militairen 'Morts pour la France' het recht op een eeuwig individueel graf op militaire begraafplaatsen en militaire vakken. De teruggave van lichamen aan de families wordt niet overwogen vanwege het hoge aantal overleden soldaten, wat een brede logistiek als gevolg zou hebben en ten koste zou gaan van de bevoorrading van de strijdkrachten in mannen en materiaal.
Als antwoord op de talloze clandestiene opdelvingen stemt de Staat in 1920 in met de teruggave van de lichamen van de door hun familie opgeëiste soldaten. Ongeveer 250.000 stoffelijke resten worden overgedragen onder toezicht van de Restitutiedienst van het Ministerie van Pensioenen, Premies en Oorlogsuitkeringen.
Van de 1.085 tussen 1914 en 1918 gesneuvelde inwoners van Armentières zijn de lichamen van 158 van hen opnieuw begraven in een door de gemeenteraad aangewezen vak, links van de ingang van de stadsbegraafplaats.
Midden op de begraafplaats staat een monument voor de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, waaronder in 1930 het lichaam van Ernest Deceuninck, verzetsheld uit het Comité Jacquet, begraven werd.
Photos credits: /
De in 1882 opgerichte beroepsschool, nu het lyceum Gustave Eiffel, wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog al gauw in gebruik genomen door het Britse leger. In het voorjaar van 1915 worden de werkplaatsen gebruikt voor het maken van de 'Pippin’ handgranaten, granaatwerpers en geweerhouders met periscopen. Dag en nacht werken 300 burgerarbeiders en een dertigtal Engelse militairen onder toezicht van kapitein Newton en opzichters van de school.
De slaapzalen en klaslokalen worden gebruikt als hospitaal, de laboratoria en proefzalen voor medische analyses. In de tekenlokalen worden stafkaarten gemaakt.
Uit de keukens van de school komen per maand twee à driehonderdduizend rantsoenen voor de inwoners van Armentières.
Vanaf augustus 1915 nemen de bombardementen toe, wat leidt tot de totale evacuatie van de school vanaf maart 1916.
122 in dienst getreden leerlingen van de school komen om tijdens de oorlog. Anderen leven voort in de herinnering, zoals Charles Nungesser, held uit de luchtmacht van het Franse leger.
Photos credits:
Zodra de Britse troepen in oktober 1914 in Armentières aankomen, wordt besloten tot de aanleg van een begraafplaats om de soldaten te begraven die overlijden aan hun verwondingen in het
nabijgelegen militaire hospitaal en andere eerstehulpposten in de stad. De begraafplaats komt te liggen aan de rand van de in 1909 gebouwde Cité: een wijk met 50 gesaneerde arbeiderswoningen, gefinancierd met de schenking van Georges Bonjean, rechter aan het Gerechtshof van de Seine.
Meer dan 2.100 soldaten van het Britse leger rusten op deze dodenakker, naast 500 Duitse soldaten, voornamelijk omgekomen tijdens Slag aan de Leie in het voorjaar van 1918.
Binnen de muren staat ook het Cité Bonjean New Zealand Memorial.
Het monument, voorzien van een gebeeldhouwd varenblad, herdenkt de 48 Nieuw-Zeelandse officiers en soldaten die sneuvelden in de omgeving van Armentières en geen bekend graf hebben. Het is een van de zeven Nieuw-Zeelandse herdenkingsmonumenten voor de op het Belgische en Franse Westfront vermist verklaarde Kiwi’s.
Photos credits: /
Tijdens de Eerste Wereldoorlog openen diverse verenigingen, voornamelijk met godsdienstige inslag, opvangcentra waar de soldaten opbeurende woorden en bezinning in spel en gebed vinden. In 1915 runt de Young Men's Christian Association (YMCA) in Armentières twee opvangcentra: een in het Lycée Eiffel, een andere in het gesticht, de EPSM.
Het personeel bestaat uit vrijwilligers. Franck Beaurepaire - Australisch zwemkampioen, drie keer zilver en drie keer brons in de Olympische Spelen en houder van 14 wereldrecords, in 1940 burgemeester van Melbourne - werkt in het centrum van het Lycée Eiffel.
De YMCA runt bij het kruispunt met de Boulevard Faidherbe ook een hotel voor de opvang van ouders van zwaargewonde soldaten. Deze instelling blijft tot in de jaren 20 families van in de buurt van Armentières begraven soldaten ontvangen.
Aan de Rue Sadi-Carnot, herbouwd in dezelfde tijd, staan ook woningen van industriëlen van de stad. De architecten Charles Bourgeois en Jean-Baptiste Maillard verwerken in deze panden de
stijlen art nouveau, art deco en Vlaams regionalisme voor een fraai en veelzijdig geheel.
Photos credits:
Tijdens de oorlog is 90 procent van de binnenstad van Béthune verwoest. In mei 1918 bestoken de meer dan 70.000 granaten dit door de Duitsers sinds het begin van de oorlog begeerde strategische punt en richten grote schade aan. Het belfort overleeft de oorlog, onttroond en gebarsten, de enige getuige van de middeleeuwen uit 1388, gespaard dankzij de omliggende panden. Eerst wordt overwogen de toren in deze staat te laten om te getuigen van de Duitse wreedheid. Uiteindelijk wordt het belfort toch gerestaureerd. De nieuwe beiaard wordt op 6 oktober 1929 onthuld. Op de basklok staat geschreven:
‘VIGILANTE IS MIJN NAAM. Ik vervang Joyeuse, vernietigd door de
oorlog, en van de top van het gerestaureerde belfort, luid ik Vrede, voor de glorie en de toekomst van het nieuwe Béthune’.
Photos credits:
Deze school, geleid door de Unie van Franse Vrouwen, huisvest hulphospitaal nr. 103 met 50 bedden bij de opening op 8 augustus
1914. Het gebombardeerde hospitaal sluit op 8 november 1914 en wordt overgenomen door de Britse gezondheidsdienst op 6 oktober 1915. De leerlingen leven samen met de gewonde soldaten. Ze weten precies wat ze moeten doen in geval van gevaar: hun elektrische lamp pakken, naar de kelder gaan en hun gasmasker kunnen gebruiken. Na de bombardementen van augustus 1916 worden ze overgeplaatst naar Bruay-en-Artois en maken plaats voor de Britse troepen tot aan het eind van de oorlog.
Photos credits:
De in 1912 geopende schouwburg is een gewaardeerde ontspanningsplaats voor de Britse troepen die met verlof zijn. De 1.200 plaatsen zijn elke dag van de week aan het eind van de middag vaak bezet met in de buurt ingekwartierde soldaten, behalve op zondag. De Pierrots staan regelmatig op het repertoire en geven variétévoorstellingen en revues met decors. In het Petit Théâtre du Jeu de Paume of Palladium bij de Place Foch geven Les Francies een uitvoering van Le British Rubbish. De schouwburg van architect Guillaume hoeft na de oorlog alleen maar gerestaureerd te worden door Paul Degez.
Photos credits:
In 1915 bewoont het Buckinghamshire Regiment deze voormalige gloednieuwe school: ‘De officiers zijn gehuisvest in privéwoningen in de buurt. De school is goed uitgerust: de soldaten kunnen gebruik maken van een geoutilleerde keuken, en een bad of douche nemen. Veel inwoners van Béthune zijn in dienst voor de schoonmaak en het strijken van de kleding’. Andere regimenten maken een tussenstop in deze school, zoals het 17th Middlesex Regiment, een bataljon van beroemde voetballers.
Photos credits:
Vanaf november 1914 worden in dit hospitaal op 12 kilometer van het front de Hindoes verzorgd. De 33rd Casualty Clearing Station
(CCS) installeert zich hier voor twee jaar vanaf september 1915. Tijdens de oorlog lijdt de school onder veel bombardementen, met als gevolg herhaaldelijke evacuaties zoals in mei 1915 en juni 1916.
De school heeft een goed geoutilleerde operatiekamer, een microbiologisch laboratorium en een röntgenzaal waar beroemde artsen elkaar aflossen, maar ook slaapzalen voor de gewonden en comfortabele bad- en douchezalen waar soms meer dan 800 mannen per dag gebruik van maken. De leerlingen en soldaten leven
er samen, en wel zo nauw dat ze ‘s avonds in hun slaapzaal de soldaten kunnen horen schreeuwen van de pijn.
Photos credits:
Dit monument ter ere van de 73e en 273e infanterieregimenten (RI) en het 6e landinfanterieregiment (RIT) is gebouwd door architect René Deligny en beeldhouwer Paul Graf: Minerva, godin van de oorlogsstrategie, staat met een vlag in de hand op een voetstuk. Aan haar voeten de wapens van de steden Aire-sur-la-Lys, Hesdin en Béthune. Het monument wordt op 28 mei 1933 onthuld in bijzijn van burgemeester Alexandre Ponnelle en officiers en soldaten van voormalige regimenten uit Béthune die na de Eerste Wereldoorlog ontbonden werden.
Photos credits:
Op 10 oktober 1914 trekt het Franse leger zich terug naar Arras. Generaal Foch is overeengekomen met de Engelse maarschalk dat het Britse leger Béthune verdedigt. Dit zal vier jaren duren.
De eerste Britse soldaat wordt op deze begraafplaats begraven op 14 oktober van hetzelfde jaar, de herdenkingsdag van de Slag bij Hastings - Hastings heeft een stedenband met Béthune. De meeste graven zijn van soldaten die overleden in de Britse veldhospitalen in scholen van de stad. Een eerste vak aan de rechterkant wordt toegewezen aan de Britse overheden, maar blijkt al gauw ontoereikend. De begraafplaats vult zich in de loop van de oorlog. De inscripties op de op chronologische wijze toegevoegde graven geven een beeld van de omvang van de veldslagen in de omgeving
(Festubert, Givenchy-lès-la-Bassée...), en van de omvang van het Britse koloniale Rijk. In de laatste graven rusten 26 soldaten en officiers van het Manchester Regiment, gedood door
één vliegtuigbom op 22 december 1917 op de Boulevard Kitchener.
Deze door Edwin Lutyens ontworpen begraafplaats verzamelt de graven van 2.923 Britse, 122 Franse en 87 Duitse soldaten.
Photos credits:
Adrien Bonnefoy-Sibour, onderprefect van Béthune sinds 12 januari 1914, heeft zijn ambt altijd uitgevoerd met moed en flegma. Op 12 april 1918 verlangt de situatie dat hij besluit tot de evacuatie van de stad. Hij blijft achter met een vijftigtal onverbiddelijken. Vanwege de evenementen vertrekt de gemeenteraad naar Berck-sur-Mer. Op 28 december 1919 ontvangt de onderprefect de Franse president Raymond Poincaré die de stad onderscheidt met het Kruis van het Legioen van Eer en het Oorlogskruis.
Photos credits:
De kazerne ligt in de buurt van een militair trainingsveld op de Champ de Mars (huidig sportcentrum) en dient als hoofdmobilisatiecentrum. De kazernes Lafeuillade en Montmorency en de middelbare scholen van de stad zijn ook gevorderd. De jongste rekruten worden ingedeeld bij het 273e RI. De oudsten vormen het 6e RIT. Eenmaal gerekruteerd gaan de soldaten in marscolonne naar het treinstation.
Photos credits:
Op 18 september 1920 om 18.40 uur ontvangt de stad Béthune een
telegram van de British League of Help: Bristol sponsort de stad en zal helpen met de wederopbouw. Veel Britse soldaten waren in Béthune ingekwartierd en raakten verknocht aan de stad. Bijna 70.000 soldaten kwamen uit Bristol en miljoenen ammunitie en wapens werden in de haven van Bristol ingeladen voor deze Franse stad. Ondanks een zware plaatselijke economische crisis financieren de Britse intekeningen de bouw van de wijk Bristol, ingehuldigd op 24 maart 1925 op de voormalige paradeplaats. De wijk wordt in 1968 gesloopt.
Photos credits:
Het algemene ziekenhuis verzorgt burgers en militairen van verschillende nationaliteiten (Frans, Brits, Duits). De gewonden worden vanwege de regelmatige bombardementen geëvacueerd naar Saint-Omer en Bercksur- Mer. Alleen de niet te transporteren zwaargewonden blijven ter plekke en worden verzorgd door artsen en nonnen. Het ziekenhuis wordt definitief geëvacueerd in 1917 en gaat pas in april 1919 weer open. Twee paviljoenen van het oude ziekenhuis zijn te zien in de Rue Boutleux. De kapel Saint-Pry dateert van de wederopbouw.
Photos credits:
De kazerne Montmorency stond op de huidige plaats van de scholen Sévigné en François Albert. Het gebouw wordt gebruikt voor de inkwartiering van Britse soldaten. Robert Graves, van de Royal Welsh Fusiliers, terug uit de loopgraaf van de boerderij Ferme des Briques in de buurt van Cambrin, vertelt in zijn boek Goodbye to All That:
‘We brachten de nacht door met het herstellen van de beschadigde loopgraven. In de ochtend werden we afgelost door de Middlesex die tijdens hun verlof in de Meisjesschool zaten en we keerden terug naar Béthune waar we onze plunje achterlieten in de Kazerne Montmorency…’.
Photos credits:
Het monument is ontworpen door Jacques Alleman en beeldhouwer Edgar Boutry, deels dankzij een intekening. Het stelt een vredesminerva voor, omringd door twee Italiaanse populieren. Het tafereel toont een gesluierde vrouw, symbool voor de vrijheid, gehuld in haar stenen jurk die het lijden uitbeeldt. De gewapende militaire zege is uitgebeeld door een laurierkroon. De palmtakken drukken het aanzien uit van de voor het vaderland gevallen soldaten.
Het beeld wordt op 11 november 1928 onthuld. De speech van burgemeester Alexandre Ponnelle toont duidelijk de sfeer rond dit evenement:
‘Vandaag voegt Béthune aan de herdenking een nog plechtiger
eerbetoon in de onthulling van een monument dat de toekomstige generaties voor eeuwig moet herinneren aan de opoffering van hun voorvaders... De onderdrukte naties zullen altijd hun blik richten op Frankrijk, het land dat voor eeuwig de bewaker zal blijven van
recht en rechtvaardigheid’.
In de buurt stond het vandaag verdwenen Huis van Baynast, hoofdkwartier van de Britten.
Photos credits:
De kerk uit de zestiende eeuw wordt volledig verwoest tijdens de oorlog. De ruïnes roken nog als in juni 1919 het puin geruimd wordt. Louis-Marie Cordonnier herbouwt de kerk tussen 1924 en 1927 in neogotische stijl met byzantijnse en art-decoinvloeden. De kerk
wordt gemeubileerd dankzij door aartspriester Pruvost op gang gebrachte intekeningen. In het koor hangt een herdenkingsplaat voor de burgers, in het noordelijke transept een herdenkingsmonument voor de aanwezigheid van het Britse imperium en een kapel voor de Barmhartigen, die tijdens de oorlog gewoon doorgingen met het begraven van overledenen.
Photos credits:
Na het project van de regionalistische architect Louis-Marie Cordonnier verworpen te hebben voor de wederopbouw van het stadhuis op het marktplein en rond het belfort, begint de gemeente in 1926 een concours dat elf kandidaten verzamelt. De voorkeur gaat uit naar Jacques Allleman, hoewel hij niet als eerste uit de bus kwam. De gemeente dwingt hem van tevoren een esthetisch rapport op te stellen en besluit, na veel debatten, het terrein te gebruiken waar het stadhuis voor de oorlog stond, ofwel op een piepklein perceel. Jacques Alleman past dezelfde bouwkundige oplossingen toe als voor de rest van het plein. Hij besluit op de gevel, rond de wapens van de stad, de onderscheidingen van het Erelegioen en het Oorlogskruis te plaatsen, overhandigd door
president Raymond Poincaré op 28 december 1919 als eerbewijs voor de opofferingen van deze gemartelde stad. Het stadhuis wordt op 7 april 1929 officieel geopend. Burgemeester Alexandre Ponnelle, zeer enthousiast over de wedergeboorte van de stad, noemt het met enige trots‘een groots enmooi gebouw’. Het stadhuis, Historisch Monument sinds april 2002, is een van de mooiste monumenten in art-decostijl van de streek.
Photos credits: /
De wederopbouw van Béthune valt onder de Wet Cornudet, die alle gemeentes met meer dan 10.000 inwoners een ordenings-, verfraaiings- en uitbreidingsplan oplegt. Het door architect Mulart gebruikte principe is eenvoudig: het verkeer vergemakkelijken binnen de stad door straten te verbreden of nieuwe verkeersaders te openen, met volledig behoud van het middeleeuwse kadaster: een wederopbouw tussen traditie en moderniteit. De Grand’Place krijgt extra aandacht. Elke architect laat hier een persoonlijk stempel achter, waardoor rond het plein meerdere stijlen te zien zijn. Het gebruik van nieuwe materialen en een verbazingwekkende versiering geven het effect van een theaterdecor in de open lucht: het gebruik van rode baksteen en puntgevels roept de regionalistische stijl op, terwijl de eenvoudige, zuivere volumes en de talloze geometrische motieven eerder de art deco vertegenwoordigen.
Het feit dat het tijdens de oorlog op dit plein wemelde van soldaten uit het hele Britse imperium is ook van belang: Schotten, Canadezen, Indiërs, Australiërs…Béthune leefde echt ‘op z’n Engels’. Het Café du Globe was een plaats waar men regelmatig ontspanning zocht.
De soldaten lieten zich vaak fotograferen in die periode. Ze poseerden voor winkels of in de ruïnes van de stad of tijdens veiligheidscontroles. Koning Georges V kwam meerdere keren naar Béthune om zijn troepen te inspecteren of door bombardementen opgelopen schade te constateren.
Photos credits:
Voordat de stad Bailleul (Belle) in 1918 volledig verwoest werd, vormde de rechthoekige Grand’Place (Grote Markt) het centrum van de stad. Het plein was omgeven door talloze winkeltjes: klokkenmaker, juwelier, kruideniers, schoenlappers, graan- en zaadverkoper, bakkers, kleermakers, kapper, fotograaf, drogist, ijzerwaren, speelgoedzaak... Voor de oorlog schatte men het aantal kroegen en cafés op een twintigtal.
De in een lijn geplaatste en in het centrum geconcentreerde herenhuizen werden qua stijl overheerst door 18e-eeuws klassiek, met bepleisterde witte gevels voorzien van rechte, rechthoekige ramen.Vanaf maart 1919 overweegt de gemeente een nieuw ontwikkelingsplan voor de stad.
Diverse projecten worden gepresenteerd en op 25 maart 1920 gaat de gemeenteraad akkoord met het project van Louis-Marie Cordonnier: dit project staat het behoud van de oorspron-kelijke indeling voor, met een wederopbouw van de belangrijkste monumenten en verbrede straten die leiden naar de Grand'Place.
Wat de architectuur betreft, valt de keuze op de neo-Vlaamse stijl, geïnspireerd op een aantal panden in Brugge. De stijl zal toegepast worden op openbare gebouwen, privépanden, en zelfs op sommige gevels van fabrieken, waardoor de stad een geheel nieuw aangezicht krijgt.
Photos credits:
Tussen de 10e en de 13e eeuw steekt een nieuwe maatschappelijke klasse de kop op: de burgerij. Deze handelaars en ondernemers (voornamelijk lakenfabrikanten in Bailleul) eisen het recht op zelfbestuur. In de steden die stadsrechten van de graaf van Vlaanderen verkregen, werden belforten gebouwd. Het belfort van Bailleul wordt onder meer gebruikt als uitkijkpost ter bewaking van de stad en omgeving in oorlogstijden en is vaak getuige van branden en wederopbouw. Aan deze functie wordt vandaag herinnerd in de vorm van de windwijzer Melusine, die vanaf de top van het belfort de stad bewaakt.
Eind maart 1918 slaat een Duitse bom een gat in het belfort en enkele dagen later vernietigen de geallieerde batterijen het gebouw om de Duitse troepen die de stad zijn binnengedrongen te verjagen. Alleen de muren van de gotische zaal uit de 13e eeuw staan nog overeind (nu op de lijst van Historisch Monumenten).
Na oorlog krijgt architect Louis-Marie Cordonnier de opdracht het stadhuis en het belfort weer op te bouwen. Beide gebouwen worden in 1932 feestelijk geopend en vervolgens in 2005 op de werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst.
Het belfort van laag naar hoog: op de begane grond de gotische zaal, ter hoogte van het balkon het kantoor van de burgemeester, hierboven de archiefzaal die voorheen de beroemde 'oorkondes' bevatte, en ten slotte onder de omloop de klokken. Het carillon met 35 klokken is gehuisvest in de top. Elk kwartier galmt er een Vlaams deuntje door de stad. Het meest opmerkelijke element van het stadhuis is het bordes met de loggia. Hier kondigden de vertegenwoordigers van de magistraat verordeningen of belangrijke evenementen aan. In een iets hogere nis staat een beeld van Notre-Dame de Foy, beschermheilige van huis en haard.
Het grote glas-in-loodraam boven de trap is te bezichtigen tijdens de openingstijden van het gemeentehuis. Het raam vertoont de belangrijkste bestaansmiddelen van de stad - kant, aardewerk, linnen, lakenstof - en streekproducten - linnen, tarwe, hop en aardappels.
Photos credits: / / /
Op de plaats waar nu de watertorens staan, stond vroeger de jongensschool die tijdens de oorlog werd gevorderd door het Britse gezag en ingericht als militaire apotheek. De Britse medische eenheid n° 53 Casualty Clearing Station installeert zich in september 1915 in het gebouw.
In die tijd stond voor deze school de openbare fontein. De fontein werd in 1844 aangelegd om het chronische watertekort van de stad te verlichten door het bronwater van de Mont Noir (Zwarte Berg) op te vangen. Acht zuilen voorzagen de inwoners van voldoende water. De eerste watertoren werd gebouwd in 1882 tegen de gevel van de St. Vaastkerk en valt onder de bombardementen van 1918.
In 1921 wordt op het hoogste punt van de stad een nieuwe watertoren opgetrokken die ook huizen met meerdere verdiepingen van water kan voorzien. De architecten zijn genoodzaakt de jongensschool te verplaatsen. De tweede toren wordt in 1961 toegevoegd. Het water komt uit de heuvels van de Artois, op 40 kilometer afstand van Bailleul.
Photos credits:
Het museum werd in 1861 samengesteld uit een legaat, geschonken door de rijke verzamelaar Benoît De Puydt aan zijn geboortestad. Deze griffier van nieuwsgierige aard verzamelde zijn hele leven lang kunstvoorwerpen uit de Vlaamse cultuur van de 15e tot de 19e eeuw. Latere schenkingen van kunstenaars en -liefhebbers zetten de bijzondere charme van dit museum kracht bij.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog blijft het museum open voor militairen en speciale gasten, die het de bijnaam 'Le Petit Cluny' geven, naar het Musée de Cluny (middeleeuwse kunst) in Parijs. In maart 1918 verhuizen twee militaire trucks een klein deel van de collectie naar Normandië.
Het gebouw is volledig verwoest. Naar schatting is 70% van de collectie verloren gegaan. Dankzij de oorlogsschadevergoeding is de verzameling gereconstrueerd.
Om verloren gegane schilderijen te doen voortleven, stelt Museum Benoît-De-Puydt in 1881 door de toenmalige conservator opgestelde nauwgezette beschrijvingen tentoon op panelen met de oorspronkelijke afmetingen van de werken. Zo kan iedereen zich een beeld vormen van deze 'spookschilderijen'.
Photos credits:
Het huis van historicus Ignace de Coussemacker (1842-1890), nummer 30, wordt tijdens de oorlog gebruikt als bidplaats. Het huis krijgt een votief fronton en een plaat met het opschrift: 'Dit huis is een van de weinige panden die de verwoestingen van onze stad in 1918 heeft overleefd, geloofd zij het aanbiddelijke hart van Jezus'. De architectuur is anders dan die van de huizen ernaast die dateren van de wederopbouw, zoals nummer 36, waar de okerkleurige bakstenen en natuurstenen gevel gesierd is met krullen, pinakels, jakobsschelp, fronton.
De zaal Marguerite Yourcenar op nummer 3 werd in 1923 ontworpen door architect René Dupire.De zaal deed eerst dienst als provisorische kerk voor de parochie St. Vaast en later als parochiezaal. De zaal wordt in 1940 zwaar beschadigd door bombardementen en met schaarse middelen gerestaureerd. Ondanks deze verliezen blijft de architectuur van uitstekende kwaliteit: de middeleeuwse Vlaamse kenmerken zijn nauwgezet en doorwrocht. De ingang is voorzien van tudorbogen.
Photos credits: /
Voor de oorlog was deze kerk een hallenkerk: een kerkschip met drie middenbeuken van gelijke hoogte en breedte, gescheiden door zuilen, een stijl die vanaf de 15e eeuw in de mode was in Vlaanderen. In die dagen lag de openbare tuin, ontmoetingsplaats van de plaatselijke bevolking, achter de kerk.
Tijdens de wederopbouw worden de werkzaamheden wegens financiële moeilijkheden uitgesteld van 1926 tot 1930: de begrotingen worden gehalveerd en de ambities van de architecten L.M. en L.S. Cordonnier herzien. Toch is de kwaliteit van de bouwmaterialen belangrijk voor dit neo-Byzantijnse gebouw in eclectische stijl met romaanse kunst in de timpanen, de toren, de koorafsluiting, het kansel en het hoofdaltaar, art deco in de orgelkast, Egyptische kunst in de kapitelen en biechtstoelen, en die uit Ravenna in het gebruik van mozaïeken.
Lucien Detrez bepaalt de iconografie, uitgevoerd door Camille Deberdt (beelden) en Charles Hollart (glas-in-loodramen). De ramen in de kooromgang vertellen de geschiedenis van Bailleul en in de dwarsbeuk die van de Heiligen van Vlaanderen. De apsiskapel is gewijd aan de Heilige Antonius de Kluizenaar.Deze heilige wordt in Bailleul vereerd als beschermheilige en genezer.
Photos credits:
Beide panden zijn het werk van architect Jacques Barbotin. Nummer 4 is geïnspireerd op een oud Brugs pand. Het is een van de meest indrukwekkende reconstructies uit de wederopbouw. De gevel beslaat ongeveer 17 meter en is verdeeld in drie stukken. De centrale gevel is de symmetrische as. De versiering is van hoge kwaliteit met veel motieven: paneeldeur, lijst met uitspringende sluitstenen, barok opschrift, reling, gevelnis, dakvensters met lichtkoepeltjes…
Photos credits:
Het oorlogsmonument staat op de plaats van de voormalige kerk St. Armand, een jezuïetenkapel uit de 17 e eeuw. Het monument herinnert aan de vernietiging van de stad, de opoffering van militairen en burgers, en de doden uit de Frans-Duitse oorlog van 1870. Architect Barbotin bouwde het monument van bouwmaterialen uit de ruïnes van de belangrijkste monumenten van de stad (belfort, kerken St. Vaast en St. Armand). Een levenskrachtige, gevleugelde Victorie stijgt op uit de verwoesting (beeldhouwer Camille Debert).
Photos credits:
Deze in 1925 gebouwde school is gewijd aan het onderwijs in kantklossen. Gele baksteen, trapgevels, ruitvormige ramen, muurijzers, uitspringend dak en kozijnen geven dit gebouw een opmerkelijk neo-Vlaams karakter. Een wapenschild van natuursteen op de gevel toont een jonge kantwerkster aan het werk en een spinnewiel. Het opschrift 'Le Retour au Foyer' refereert aan de vereniging die het kantklosonderwijs nieuw leven inblies. Een van de sponsors van de bouw was de Amerikaanse advocaat en filantroop William Nelson Cromwell.
Photos credits: /
In 1713 bekrachtigt de Vrede van Utrecht de annexatie van Ieper en zijn burggraafschap aan het Huis van Oostenrijk, wat leidt tot de overplaatsing van de door de baljuw voorgezeten rechtbank (Présidial), gerechtshof voor heel 'Frans-Vlaanderen langs de kust'. Het in 1776-1777 gebouwde pand in Frans klassieke stijl is het enige openbare gebouw in Bailleul dat de verwoesting overleeft. In 1920 worden de twee rechter traveeën en het tijdens de oorlog vernielde dak gerestaureerd.
Photos credits:
Het Britse monument werd gebouwd op verzoek van de Londense War Office, in nagedachtenis aan de Britse 25e Divisie die ten koste van zware verliezen bijdroeg aan het standhouden van het front van het Heuvelland tussen 1915 en 1918. Op de zijden van het monument staan de namen van de eenheden van de divisie, de veldslagen waaraan zij deelnam, in nage-dachtenis van de 13.290 mannen die er sneuvelden. De blazoenen van Groot-Brittannië en Bailleul, met het Oorlogskruis dat de stad op 7 juni 1921 tijdens de onthulling van het monument ontving, staan er ook op.
Photos credits:
De openbare tuin van Bailleul dankt zijn naam aan Jean Pichon, afgevaardigde van het departement Nord vanaf 1888. Zijn huis in de Rue Saint-Jacques, nummer 8, wordt tijdens het Duitse offensief in april 1918 verwoest. Na de oorlog schenkt hij het perceel aan de gemeente voor de aanleg van een openbare tuin. In zijn openingsrede verklaart hij dat de stad Bailleul zijn reputatie als 'tuinstad' best verdient. In onze dagen hebben we het eerder over een 'stad op het platteland'.
De voormalige meisjesschool, nu kleuter- en basisschool, werd in 1923 gebouwd door architect René Dupire. Gele baksteen, een gevel rond een centraal gebouw met veel versieringen en een uitgehouwen fronton. Een overdaad aan ramen voorziet de klassen in een zee van licht. Het leien dak bevat 22 dakvensters.
Photos credits:
Dit gebouw, werk van René Dupire, wordt bij de voltooiing in 1926 al beschouwd als een van de grootste successen van de Wederopbouw.
Het staat op de plek waar vóór 1914 de meisjesschool en de kostschool Les Dames de Saint Maur stonden. De jongensschool bestaat bij de bouw uit vier aparte gebouwen rond een tuin: het schoolgebouw, het badhuis en twee woonhuizen.
Het schoolgebouw met de monumentale gevel van 45 meter ligt van de straat af. Door een schaduw- en lichtspel komt de gele baksteen goed naar voren.
Het vooruitgeschoven centrale stuk staat in verbinding met het badhuis, waarin nu de mediatheek van de stad gevestigd is. Het badhuis was zowel toegankelijk voor de leerlingen als voor de wijkbewoners die zelf geen badkamer hadden, een modernistisch streven van de gemeenteraad van die dagen om van de Wederopbouw te profiteren om de volkshygiëne te verbeteren.
Photos credits:
Bailleul Communal Cemetery werd in oktober 1914 in de buurt van de gemeentelijke begraafplaats aangelegd om Britse, Franse en Duitse militaire slachtoffers een laatste rustplaats te geven.
De hospitaalstad Bailleul ontvangt tijdens de opeenvolgende slagen bij Ieper veel gewonden van de slagvelden. Eind 1915 wordt deze militaire begraafplaats uitgebreid met plaats voor meer dan 4.500 slachtoffers, voornamelijk Britten en soldaten uit landen van het Britse imperium, zoals Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en India.
Na de wapenstilstand in 1918 worden de graven van kleine militaire begraafplaatsen rond Bailleul overgeplaatst naar deze Communal Cemetery Extension en de houten kruisen worden vervangen door witte grafstenen. Aan de zuidoostkant van de begraafplaats omgeven twee indrukwekkende kapellen, die op Griekse tempels lijken, de Herdenkingssteen met het opschrift: Hun naam leve tot in de eeuwigheid (Their name liveth for ever more). Een derde Britse begraafplaats, Outtersteene Communal Cemetery Extension, ligt in een buurtschap van Bailleul en bevat 1.397 graven.
Tot op heden werken de hoveniers van de Commonwealth War Graves Commission het hele jaar door aan het onderhoud van deze begraafplaatsen, die van lente tot herfst baden in bloemenzeeën.
Photos credits: